Vlaanderen fraai gelaat|Patricia Carson

€ 19,00
Enlèvement ou Envoi
Verzenden voor € 4,94
140depuis 16 mai. '23, 20:04
Partager via
ou

Caractéristiques

ÉtatComme neuf
Année (orig.)1977
Suggestion de catégorieGeschiedenis (locaal)
Auteurzie beschrijving

Description

||boek: Vlaanderen fraai gelaat||E Story-Scientia

||door: Patricia Carson

||taal: nl
||jaar: 1977
||druk: 3e druk, herziene
||pag.: 296p
||opm.: softcover|zo goed als nieuw

||isbn: N/A
||code: 2:000100

--- Over het boek (foto 1): Vlaanderen fraai gelaat ---

Patricia Carson schetst een uniek historisch portret van Vlaanderen. Haar boek is bijna 50 jaar op de markt en verscheen in verschillende talen. Als historica uit Engeland beschreef Patricia Carson de geschiedenis van Vlaanderen, haar tweede vaderland, op een andere manier dan traditioneel het geval is. Zij combineert de stijl van een boeiende vertelster met een grondige feitenkennis en een eigen visie. Het geeft haar boek overzichtelijkheid, inzicht en vaart en daarom werd het ook meermaals bekroond, o.a. met de Eugène Baieprijs, een vijfjaarlijkse prijs voor buitenlandse auteurs die de Vlaamse cultuur dienen.

[bron: https--www.lannoo.be/nl/het-fraaie-gelaat-van-vlaanderen]

Deze longseller van Patricia Carson is sinds meer dan 50 jaar de ideale inleiding op de geschiedenis van Vlaanderen.

[bron: https--www.standaardboekhandel.be]

Vlaanderen heeft een eigen gelaat. Een mooi gelaat, in dit boek treffend en levendig geschetst door Patricia Carson.

Als Britse historica beschrijft ze de geschiedenis van Vlaanderen op een andere manier dan de traditionele geschiedschrijvers. Ze combineert de boeiende stijl van een vertelster met een diepgaande feitenkennis en een eigen visie. Je kan Vlaanderen, en het Vlaamse volk, niet begrijpen zolang je het verleden niet kent.

Met dit indringend portret van haar tweede vaderland verwierf de auteur grote faam.

[bron: https--www.dekaft.be]

--- Over (foto 2): Patricia Carson ---

Patricia Carson, geboren in Groot-Brittannië, studeerde geschiedenis aan de Universiteit van Londen. Sinds haar huwelijk met Prof Dr. R.C. van Caenegem (historicus en hoogleraar aan de RU Gent) woont zij in Afsnee. In 1989 verscheen bij Lannoo haar succesvolle 'In eindeloze verscheidenheid', waarin ze een indrukwekkend beeld geeft van de Vlaamse geschiedenis. Tegelijk verscheen ook de Engelse versie, 'Flanders in Creative Contrasts'.

[bron: https--www.dekaft.be]

Patricia Mary barones Carson (Plymouth, 5 maart 1929 - Afsnee, 13 oktober 2014) was een Brits-Belgische historica en auteur. Patricia Carson werd geboren in een voorstad van Plymouth als dochter van Archibald-Stewart Carson en Hilde-Dorothy Clewlow. Ze trouwde in 1954 met Raoul van Caenegem, historicus en hoogleraar aan de universiteit van Gent. Ze kregen twee zoons en een dochter.

Carson verkreeg een bachelor in geschiedenis aan de University of London, gevolgd door een Master of arts (geschiedenis) met een thesis gewijd aan Londen in de achttiende eeuw.

Na haar huwelijk kwam ze in Gent wonen en bestudeerde de relaties tussen Engeland en de Lage Landen door de eeuwen heen. Haar succesvolste boek, The Fair Face of Flanders, werd herhaaldelijk en in verschillende talen opnieuw uitgegeven.

Eerbetoon

  • Eugène Baieprijs 1977 voor 'The Fair Face of Flanders'.
  • Op 8 Juli 1996 werd Patricia Carson op persoonlijke titel opgenomen in de Belgische adel, met de titel van barones. Als wapenspreuk koos ze Van oever tot oever.

Publicaties

  • The building of the first bridge at Westminster, in: Journal of Transport History, vol. III, 2, Leicester, 1957.
  • Guide to Materials for West African History in the Archives of Belgium and Holland, London, 1962.
  • Guide to Materials for West African History in French Archives, London, 1968.
  • The Fair Face of Flanders, Gent, 1969; 1974; 1991; 1995; 1997.

- vertaling in het Nederlands: Het fraaie gelaat van Vlaanderen, 1977; nieuwe vertaling 1991.
- vertaling in het Frans: Miroir de la Flandre, 1973; 1991.
- nieuwe vertaling in het Duits: Zauber und Schicksal Flanderns, 1982; 1991.
- vertaling in het Bulgaars, 1984.
  • Vlaanderen en Nederland vanuit een Brits standpunt gezien, in: Ons Erfdeel, 1970.
  • (samen met Gaby Danhieux) Ghent, a town for all seasons, Gent, 1972.

- vertaling in het Nederlands: Gent, een stad van alle tijden, 1977; herziene uitgave 1992.
- vertaling in het Frans: Gand, ville de tous temps, 1972.
- vertaling in het Duits: Ghent, eine Stadt aus allen Zeiten, 1975.
  • The British Connection, in: Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, 1974.

- vertaald als Britten en Vlamingen, in: Neerlandia, 1975.
  • James van Artevelde: The man from Ghent, 1980.

- vertaling in het Nederlands: Jacob van Artevelde, 1996.
  • Flanders in Creative Contrasts, Tielt: Lannoo/Leuven: Davidsfonds, 1989.

- vertaling in het Nederlands: In Eindeloze Verscheidenheid: een historisch fresco van Vlaanderen.
  • Fascinating Flanders, Tielt, 2004; tweede druk 2011.

Literatuur

...

[bron: wikipedia]

In haar woonplaats Afsnee is de Brits-Belgische historica Patricia Carson (85) overleden. Carson was bij ons vooral bekend als schrijfster van boeken over Vlaanderen. Een van haar bekendste publicaties was Het Fraaie Gelaat van Vlaanderen (The Fair Face of Flanders). Over Gent publiceerde ze enkele bestsellers: Gent, een Stad van Alle Tijden (Ghent, a Town for all Seasons) en Jacob van Artevelde (James van Artevelde: the Man from Ghent). Carson werd geboren in Plymouth en studeerde geschiedenis aan de University of London. In 1954 trouwde ze met historicus en Engelandkenner Raoul Van Caenegem, hoogleraar aan de universiteit Gent, en kwam ze in Gent wonen.

[bron: https--www.nieuwsblad.be/cnt/dmf20141017_01327823]

Geboren te Plymouth, Engeland. Master of Arts (Geschiedenis) van de Universiteit van Londen. Gehuwd met een Vlaams hoogleraar. Publiceerde The Fair Face of Flanders (1969).

Shakespeare zal wel veel typischer Brits geweest zijn dan ik. Al bij al is hij niet zo onbezonnen geweest een buitenlandse te huwen. In het verwoorden van zijn ideeën was hij beslist sterker. In al zijn stukken die in het buitenland spelen, verlangen de Britse personages altijd snel weer thuis te zijn. In zijn stuk 'Richard II', in een zeer bekende rede die vaak geciteerd wordt omdat ze verwijst naar Brittannië als 'Die kostbare steen gedreven in een zilveren zee', legt hij verder uit dat het Kanaal niet alleen waardevol is als omlijsting, maar ook als burchtgracht die het eiland beschermt tegen de 'jaloersheid van minder gelukkige landen'. Dit schijnt de grondtoon te zijn van de Britse reakties tegenover 'het buitenland', of dit nu Nederland is, Vlaanderen, India of Afrika. Niet één echte Engelsman gelooft dat er een buitenlander kan bestaan die 't niet jammer vindt dat hij als buitenlander geboren werd. Iedere Engelsman weet, met de ingeboren zekerheid van generaties, dat een Nederlander of een Vlaming - net als elke andere buitenlander, natuurlijk - zo hij vrijuit had mogen kiezen, als Brit ter wereld zou gekomen zijn. Zodoende, al reageren alleen werkelijk extreme gevallen op dezelfde manier als Uncle Matthew in Nancy Mitfords wondermooi portret in haar roman 'The Pursuit of Love', is dit gevoel van mededogen aanwezig in de meeste Britse reakties op 'het buitenland'.

Maar er is meer: niet alleen wordt het als een tegenslag beschouwd niet als Brit geboren te zijn, maar bovendien voelt men het als een plicht en een genoegen aan 'het buitenland' zo Brits mogelijk te maken. Dientengevolge baanden missionarissen zich heroïsch een weg, door de zon getaand, door muskieten geplaagd, ondervoed, door de inboorlingen achtervolgd en gewoonlijk met het summum aan ongemakken, door oerwoud en woestijn, om ijsbergen heen, met in hun achterhoofd de knusse zekerheid dat ze niet alleen hun plicht deden, maar ook de enige voldoening schenkende manier van leven meebrachten, evengoed van toepassing in Hampstead als aan de oevers van de Zambesi. 'Alleen kwaaie honden en Engelsen trotseren de middagzon', zoals het heet.

Deze reaktie kwam het sterkst tot uiting in tropisch Afrika, in het door de cholera geplaagde India of de woestijnen van Arabië. Maar in zekere mate bepaalt ze ook de Britse kijk op landen van het Europese vasteland. Als we dus de reakties op Nederland en Vlaanderen willen bespreken of proberen te beschrijven, dan moeten we de volgende kwalifikatie voor ogen houden: ze kunnen aantrekkelijk zijn, vriendelijk, gastvrij, zelfs mooi, maar in wezen zijn ze 'buitenland', en dat wil zeggen: niet zo goed als Brittannië. Dit is evenzeer toepasselijk op een Brittannië dat een tijd van rantsoenering kent, gebombardeerd wordt, geblokkeerd wordt door de mist of de nadelige betalingsbalans, als wanneer anders.

We mogen dit dus niet vergeten bij onze poging om de Britse reakties op Nederland en Vlaanderen te omschrijven. Van de andere kant zijn beide niet zo erg 'buitenland' als sommige andere plaatsen. Je kunt er betrekkelijk gemakkelijk naartoe, zonder visum of injekties - al gelooft niet iedere Brit dat werkelijk, en denkt hij beslist, als hij de raad krijgt 's nachts maar liever een hor voor het open raam van de slaapkamer te plaatsen, dat een paar inspuitingen tegen malaria misschien toch verstandiger zouden geweest zijn, alleen maar voor 't geval dàt...

Naar het buitenland gaan met vakantie is heel mooi als alles goed verloopt, maar het is helemaal niet leuk om er ziek te worden, er betrokken te zijn bij een auto-ongeval of er getrouwd te geraken. Al deze situaties veronderstellen een veel te nauw kontakt met de inboorlingen. Ik geloof dat de Britten nogal optimistisch zouden staan tegenover ziek worden in Nederland, omdat ze een ingeboren eerbied hebben voor de Nederlandse hygiëne, maar ik ben er niet helemaal zeker van dat het ook voor Vlaanderen in orde zou zijn. Dit vloeit gedeeltelijk voort uit het feit dat Vlaanderen, deel van België, bekend staat als overwegend Rooms-katoliek. De echte Brit vreest nog altijd, ondanks Johannes XXIII en verschillende concilies, onverhoeds gestrikt te worden en handig bekeerd, nog voor hij de tijd gevonden heeft om van zijn liefde voor de Anglikaanse Kerk te getuigen. Ook dit is minder van toepassing op Nederland, omdat de Brit op school kon leren dat de Nederlanders de 'goede' protestantse partij kozen onder Willem de Zwijger (die kan beschouwd worden als een ere-Brit, aangezien zijn achterkleinzoon Willem III inderdaad een beetje later koning van Engeland werd) en daardoor vertrouwenswaardiger zijn. Bijna niemand in Brittannië kan zich voorstellen dat bijna de helft van Nederland katoliek is, en dat van de andere helft heel wat mensen behoren tot protestantse groepen die omwille van de vurige expressie van hun geloof beslist niet kunnen vergeleken worden met de Kerk van Engeland.

Daarom wordt Nederland beschouwd als een eerbaar land. Ze zijn protestant en goede hoveniers, en zeevaarders. Dit laatste is een heel goed punt in hun voordeel. Niemand die de 'zeven zeeën bevaren heeft' kan helemaal van de Britten zelf verschillen, die zulke lange perioden aan boord doorbrengen. De strijd van Nederland om de wateren te bedwingen en de Zuiderzee achter de grote dijken te houden is bewonderenswaardig. Van de andere kant schijnen alleen de specialisten te weten dat de Vlamingen zich met gelijkaardige karweitjes onledig gehouden hebben, niet alleen thuis maar ook in de Engelse venen, sedert de twaalfde eeuw. De Britten bekennen niet al te makkelijk dat ze ooit buitenlandse hulp of raad aanvaardden, en het is waarschijnlijk ontaktisch te vermelden dat Willem de Veroveraar in 1066 vergezeld was van een aanzienlijk aantal Vlaamse ridders.

Want de Britten zijn in 't algemeen slecht te spreken over invasies. Ze hebben de neiging, geloof ik, te denken dat Vlaanderen, en België in zijn geheel, zorgeloos te werk ging, aangezien het zo dikwijls overrompeld werd. Nederland, van de andere kant, deed zijn best. Dit is een interessant punt waarop de geschiedenis feitelijk volledig vertekend werd. Weinig Britten schijnen te beseffen dat Nederland neutraal bleef in de Eerste Wereldoorlog. Weinigen beseffen bovendien dat het Belgisch leger in 1940 langer dan het Nederlandse weerstand bood aan de Duitse inval.

Wat veel Britten fascineert is de verhouding tussen de Belgen zelf en hun toenmalige koning, Leopold III. Ze weten dat koningin Wilhelmina - heel intelligent - naar Brittannië vluchtte. Dat Leopold verkoos bij het leger te blijven waarvan hij de opperbevelhebber was, is op zijn minst zonderling. Ook hij kon al bij al naar Brittannië gekomen zijn! Dat hij integendeel bleef, bij zijn eigen mensen, is nogal onbegrijpelijk. Er zijn geen dergelijke pijnlijke twijfels omtrent koning Albert - of omtrent Leopold I, die tenslotte de oom was van koningin Victoria, en wat zou eerbiedwaardiger kunnen zijn dan zulke verwantschap? Met Leopold II ligt de zaak wel anders: hij begreep veel te snel de waarde van Kongo en was te grondig in zijn exploitatie van dat gebied. Zodoende waar er meegevoeld kon worden met de Nederlanders ten opzichte van de zelfstandigheid van hun kolonies vielen er meer zure druiven te verteren bij de onafhankelijkheid van Kongo in 1960. Veel Britten weten van het 'vodje papier' waarvoor de eerste wereldoorlog begon, van het 'slagveld' van Europa dat ze moesten verdedigen. Velen kennen ook maar al te goed het Vlaanderen van de modderige loopgraven vol ratten, van hopeloze en duur betaalde aanvallen om 200 meter niemandsland, en het verbijsterend monument van de Meense Poort in leper voor de doden van het Commonwealth. Voor de generatie van jonge mannen uit 1914 is leper Wypers - want een woord dat met 'Yp' begint is absoluut onmogelijk uit te spreken.

Dat een Nederlander Nederlands spreekt is aanvaardbaar. Dat hij dikwijls ook keurig Engels praat is een soort extraatje en maakt hem nog meer verwant. Dat de Vlamingen Nederlands zouden spreken is volstrekt onbegrijpelijk. Het is feitelijk een nogal ingewikkelde situatie, natuurlijk. Als de Brit in Oostende aan wal stapt, verwacht hij een vreemde taal te horen - het zou anders niet echt de moeite waard zijn de overtocht te maken - maar die vreemde taal behoort eigenlijk Frans te zijn. Er is een licht gevoel van 'teleurstelling' omdat, in plaats van de kommentaar van de zeelui onder elkaar te kunnen volgen, hun taal zelfs nog vreemder klinkt dan men verwacht had.

Ook in Vlaanderen zijn er veel mensen die Engels praten - hierover is de Brit in het buitenland gerust. Alle kontakt met thuis lijkt niet verbroken - er is alleen verwondering: als die buitenlanders Engels kùnnen praten, waarom doen ze 't dan niet de hele tijd? Dat er in België als geheel nog een verdere verwikkeling bestaat, is zeer moeilijk te achterhalen. Dus, wat is Vlaams? Het antwoord luidt dat het een serie dialekten is die van plaats tot plaats in Vlaanderen sterk verschillen, en dat het ietwat onhoffelijk is het te doen voorkomen dat het gebruikt wordt. Wat is de nationale taal van België dan, als het niet het Vlaams is, of het Frans? Geleidelijk wordt de juiste toestand duidelijk - dat er twee officiële geschreven en gesproken talen zijn in dit kleine land - het Frans, gesproken in Wallonië en delen van Brussel, en het Nederlands in Vlaanderen en andere delen van Brussel. Dan komt natuurlijk de voor de hand liggende vraag - waarom, als de Vlamingen dan Nederlands praten en dikwijls kibbelen met de Walen, waarom sluiten ze zich dan niet aan bij het Koninkrijk der Nederlanden, terwijl hun landgenoten, Frans van taal en kultuur, zich zouden aansluiten bij de Franse Republiek? Dat is echter een kapitale vraag, die een ingewikkelde historische verklaring vergt. Ze wordt door meeste Britten nooit gesteld. Wat hen echter treft is dat er in een sociale kontekst moeilijkheden rijzen - mag een Waal bijv. een Vlaamse trouwen? Niet één Brit zou eraan denken te vragen of een Engelsman een Schotse of een Welse mag huwen. Ze weten zeer goed dat het probleem van de Schotse of Welse autonomie waarschijnlijk nooit opgelost zal worden, en toch vragen ze wanneer de Vlaams-Waalse kwestie een oplossing zal vinden, en ze verwachten een precies antwoord. De verslagen in de Britse pers ten tijde van de twisten over het taalgebruik aan de universiteit van Leuven toonden aan dat de grondidee van twee gelijkwaardige talen in één klein land voor Britten kompleet onbegrijpelijk is. Niettemin is de Brit opgelucht en tevreden als hij merkt dat elke Vlaming, niettegenstaande die voortschrijdende taalstrijd, zijn best zal doen om een vreemdeling in het Frans te woord te staan. Wat natuurlijk het geschilpunt alleen maar ingewikkelder maakt!

...

Jan Deloof (vertaler) [bron: https--www.dbnl.org/tekst/_ons003197001_01/_ons003197001_01_0159.php]

Britten en Vlamingen

De beste manier om de relaties tussen Groot-Brittannië en Vlaanderen te onderzoeken, lijkt mij te liggen in het stellen van een reeks voor de hand liggende vragen, en in het geven van enkele suggesties om ze te beantwoorden. Geen ingewikkelde analyse dus van internationale, politieke of handelsproblemen, maar een poging om te peilen naar de betekenis en de evolutie van wat we hier gemakkelijkheidshalve 'de Britse relatie' noemen.

Zo lijkt het mij vanzelfsprekend dat we ons afvragen: waar, wie, wanneer en waarom? Om te beginnen: 'waar?'. Dat is niet onbelangrijk want zo Groot-Brittannië geografisch lange tijd ongewijzigd is gebleven, kan dat bezwaarlijk van Vlaanderen worden gezegd. Zo is het Vlaanderen dat wij thans kennen, nl. de provincies West- en Oost-Vlaanderen, Antwerpen, Limburg en Noord-Brabant, iets helemaal anders dan wat in de Middeleeuwen onder Vlaanderen werd verstaan. Toen was Vlaanderen een graafschap, een echt graafschap, bestuurd door een graaf die voor een deel van zijn gebied vazal was van de Franse koning, en voor een ander deel van de Keizer afhankelijk was. (Op de brug bij het Geraard de Duivelsteen in Gent kan men met een voet staan in wat eens van Frankrijk was en met de andere in wat tot het Keizerrijk behoorde).

Tijdens deze periode van ongeveer de negende tot het einde van de 14e eeuw, werden de grenzen van het graafschap Vlaanderen voortdurend gewijzigd. Vooral in het Zuiden van het graafschap, nl. op de grens met Frankrijk, werd er bestendig gemanoeuvreerd, waarbij de graven van Vlaanderen op een bepaald ogenblik heersten over een gebied dat zich bijna tot in Parijs uitstrekte, en zich dan weer in minder gunstige tijden tot binnen de Brugse muren teruggedrongen zagen.

Toen op het einde van de veertiende eeuw Margaretha van Vlaanderen in het huwelijk trad met Filips de Stoute, hertog van Boergondië, ging Vlaanderen deel uitmaken van een ander staatkundig geheel.

Karel de Stoute, de achterkleinzoon van Filips, wou Vlaanderen opnemen in een nieuw Koninkrijk dat zich zou uitstrekken van Frankrijk en Duitsland tot Boergondië, een soort hernieuwd Lotharingen. Maar hij was wat al te ijverig en werd, toen hij de Zwitsers voor zijn plannen wou winnen, verslagen en gedood. Ongeveer dertig jaar later maakte de te Gent (Prinsenhof) geboren Keizer Karel V die o.m. ook Koning van Spanje was, van Vlaanderen een deel van het Habsburgse Rijk. Onder zijn verschrikkelijke zoon Filips II, werd Vlaanderen een deel van het Spaanse Rijk, dan van het Oostenrijkse, om in 1794 als een van de Franse departementen teloor te gaan. Het leek er inderdaad op alsof dit het einde was. Maar bij het Congres van Wenen kwam Vlaanderen weer duidelijk te voorschijn als een deel van het Koninkrijk der Nederlanden, en dat voor een periode van 15 jaar: het is pas in 1830 dat het huidige Vlaanderen, het nederlandssprekende Vlaanderen dus of het noordelijk deel van het Koninkrijk België, vorm kreeg.

Het ligt derhalve voor de hand dat op onze vraag 'waar'?, althans voor wat deze zijde van het Kanaal betreft, verschillende antwoorden kunnen worden gegeven. Aan de andere zijde van het Kanaal moeten wij een onderscheid maken tussen Engeland, Schotland en Wales, althans tot 1707, toen het Verenigd Koninkrijk ontstond.

Vanaf dat ogenblik wordt het, zo men wil, eenvoudiger.

Vlamingen in Engeland

En nu kunnen we de vraag wat meer gedetailleerd benaderen. Waar treffen we Vlamingen aan in Engeland? Ongetwijfeld te Hastings. Toen Willem de Bastaard in 1066 taaie vechters zocht om met hem het kanaal over te steken, vond hij gemakkelijk vrijwilligers in Vlaanderen. We vinden ze terug op het wandtapijt te Bayeux, met hun lange schepen en maliënkolders. Samen met de Normandische ridders vormden ze de rechtervleugel van het leger te Hastings. Tegen alle waarschijnlijkheid in werd Willem de 'Veroveraar'. In mei 1068 kwam zijn vlaamse vrouw Mathilde, dochter van de Graaf van Vlaanderen, hem vervoegen. Zij werd te Westminster Koningin van Engeland gekroond.

Vlaamse ridders werden door Willem bekroond met grondgebied in zijn nieuw Koninkrijk, sommige in de Welsh Marches, waar men harde kerels nodig had. In Pembrokeshire verdrong het Vlaams zelfs het Welsh. Een ander gewelddadig emigrant was Willem van Ieper die in het begin van de twaalfde eeuw, na een mislukte poging om Graaf van Vlaanderen te worden, verbannen werd naar Kent waar hij ruime gronden toegewezen kreeg door Koning Stephen, als beloning voor het aanvoeren van diens legers. Nochtans vaardigde Hendrik II, begaan met wet en orde, speciale maatregelen uit ter uitwijzing van de Vlamingen. Willem van Ieper bleef in Kent. Zijn landgenoten verdwenen als schimmen. Wie over deze vroege periode leest, is verwonderd in welke mate en in welke afgelegen gebieden men Vlamingen aantreft. Zij zaten wel degelijk overal. Maar ook buiten de militaire sfeer deden Vlamingen de overtocht. Waar in Engeland kan men ze redelijkerwijze zoeken, die Vlamingen uit het land der steden, uit dat land met zijn bloeiende wolindustrie? Het antwoord ligt voor de hand: waar wol te koop was. Reeds vóór 1066 waren Vlaamse handelaars bedrijvig in Engeland. Wij weten dat zij rond 1100 op zoek waren naar wol. Dat was een Vlaamse specialiteit. Zegt de vrouw van Bath in Chaucer's Canterbury Tales immers niet: 'Of cloty-making she hadde such an haunt She passed them of Ypres and of Gaunt'

Gaunt is hier uiteraard Gent. De wolhandel was een riskante onderneming: zowel de Engelse koningen als de Vlaamse graven hadden er een handje van weg om beslag te leggen op zulk kostbaar onderpand en elkaar wederzijds af te dreigen of om er dankbaar gebruik van te maken om hun schulden te helpen delgen.

Op het eind van de dertiende eeuw is er sprake van een echte Vlaamse Hanze, een groep van Vlaamse handelaars, in Londen. Ook werden goederen van Vlamingen uit Schotland, nl. uit Dundee, Perth en Berwick-on-Tweed (ter waarde van $ 1.308, 12,8 d.) geconfisceerd.
In deze vroege periode beheersten de Vlamingen de handel. Een hele reeks steden, met Brugge aan het hoofd, speelden daarop in. Er trokken meer Vlamingen naar Engeland dan omgekeerd. Later kwam hierin verandering. De risico's werden zeer groot. Wanneer, wat wel eens voorkwam, de Engelse koningen hun schulden niet konden betalen, werd de Vlamingen de toegang tot Engeland ontzegd en konden zij geen wol kopen, wat hen echter niet belette er toch aardig wat binnen te smokkelen. Zij behoorden tot de meest welstellende geldschieters van de Engelse koningen. Een van hen, Hugo Oisel van Ieper werd door Koning John beloond met het ereburgerschap van de stad Londen. Op het eind van de 13e eeuw waren de Vlamingen vrij goed verspreid over Engeland, Wales en Schotland. Het heeft niet zoveel zin om hun sporen verder in detail te volgen.

Men trof ze immers overal aan. Toch zijn er plaatsen in Engeland waar ze bijzondere sporen hebben nagelaten, zo bv. East Anglia waar Vlamingen en misschien nog het meest Hollanders, bij het droogleggen van de moerassen ter hulp werden geroepen. De architectuur van een plaatsje als Kings' Lynn heeft de typische trapgevels, steenconstructie en de karakteristieke netheid van de Vlaamse en Hollandse bouwstijl. Er is ook de oude Royal Exchange te Londen, door Sir Thomas Gresham gecopieerd van de Antwerpse Beurs, met het motto 'Ten gerieve van alle handelaars, van welke nationaliteit of taal ook'.

Koningin Elisabeth I heeft er nooit tegen opgezien onrust te stoken in de landen van haar uitverkoren vijand Philips II. Zo verleende zij gaarne asiel aan emigranten uit de lage landen die om hun godsdienstige overtuiging overhoop lagen met Filips II, hierin bijgestaan door de Inquisitie. Zo vindt men in de 16e eeuw sporen van Vlaamse emigranten-uit-religieuze overtuiging in Canterbury, Londen, Sandwich en vooral in Norwich. Naar schatting van een diplomaat betrof het hier ongeveer 30.000 mensen. Ook in de lage landen bleven de gevolgen daarvan niet uit. De vluchtelingen behoorden immers tot de meest bedrijvige bevolkingsgroep, nl. de wevers, tapijtwevers, metaalbewerkers e.a., die een wezenlijk bestanddeel vormden van de calvinisten in Vlaanderen.

Echter, nog erger dan hun uitwijking naar Engeland, was hun terugkeer naar Vlaanderen. Terwijl Filips II zijn religieuze manie in het Escorial botvierde en ijlboden uit Vlaanderen met lege handen liet terugkeren, gooide zijn Regent, Margareta van Parma, toen zij de situatie niet meer meester was, het over een andere boeg, en besloot toegeeflijk te zijn jegens de calvinisten. Met duizenden kwamen zij terug, enthoesiaster nog dan vroeger, overtuigder, en onnoemlijk veel gevaarlijker. Kort na hun terugkeer in 1566, laaide te Hondschoote de Beeldenstorm op die over heel Vlaanderen tot in Leeuwarden woedde en waarbij de beeldenstormers alles wat zij onder handen kregen en wat van enige religieuze betekenis was, vernielden. Maar de relaties met Groot-Brittannië betekenden niet altijd moeilijkheden. Wanneer men de Leieoevers en de Leiedorpen Latem, Deurne en Afsnee bezoekt, en daar sommige schilderijen van schilders als Leon de Smet, Valerius de Saedeleer of Gustaaf Van de Woestijne bekijkt, dan is het verheugend te bedenken dat sommigen onder hen tijdens de eerste wereldoorlog in Londen, Engeland of Wales gastvrijheid hebben gevonden. Emile Claus en Leon de Smet kwamen in Londen terecht, de door een granaat gewonde Constant Permeke belandde in Devonshire, George Minne, Valerius de Saedeleer en Gustaaf Van de Woestijne in Wales. Het was alsof er hippies waren gearriveerd in Aberystwyth! In weerwil van het feit dat deze Vlaamse schilders op straat liepen te fluiten en door hun talrijke kinderen niet werden gehoorzaamd, deden de Welshmen toch hun best opdat ze zich thuis zouden voelen. Maar zij gingen gebukt onder het heimwee. De Saedeleer zegde later: 'De ziel van dat landschap bleef voor mij gesloten! Maar zijn dochters leerden bij William Morris te Londen tapijten en wandtapijten weven, een kunst die ze later in Vlaanderen zouden blijven beoefenen. Alleen Leon de Smet kon het best aarden, ver weg van Vlaanderen. Hij ontwikkelde zich in Engeland als portrettist en schilderde er mensen als Galsworthy, Shaw en Hardy. Van de Woestijne van zijn kant, schilderde 'Vlaanderen in ballingschap'.

Britten in Vlaanderen

Laten we nu trachten de vraag vanuit de andere richting te beantwoorden. Waar in Vlaanderen vinden we Britten? Ook hier bestaat een lange traditie. Zowel in de 10e als in de 20e eeuw kwamen bv. een aantal op non-aktief gestelden te Brugge verblijven. Zo moest in 1038 koningin Emma, de vrouw van Koning Knoet, uit Engeland vluchten, 'tegen de strenge winter' zoals de Angelsaksische kroniek verhaalt. En in de vroege 20e eeuw kwamen kolonels van het Britse leger te Brugge van hun pensioen genieten, waar het pond zelfs steviger stond dan in Engeland. In 1892 beliep hun aantal rond de 800. Brugge is altijd een Brits centrum geweest, de 'Engelse straat' te Brugge dateert van 1333. Zij vormde het centrum van de Engelse wijk, waar de Engelse kooplieden een 'Natie', of koopliedengilde, vormden met hun eigen, aan St. Thomas Becket gewijde kapel. De Schotten hadden ook hun eigen wijk, hun eigen gilde en hun eigen Sint-Niniaan. Vanzelfsprekend staken al deze lieden het kanaal over per boot. Velen landden in Sluis, of in het toen nog niet verzande Zwin te Damme. Het huis waar Margareta van York vóór haar huwelijk met Karel de Stoute in 1468 verbleef, staat er nog steeds, in een straat naast het stadhuis. Ook zij kwam langs de haven van Damme.

De Britse belangstelling beperkte zich echter niet tot Brugge alleen. Ook Gent, dat samen met Brugge en Ieper een centrum van de textielindustrie was, gonsde van handelsbedrijvigheid. En de Britten gonsden er ijverig mee. De stad stelde er zich niet mee tevreden alleen een handelscentrum, hoe belangrijk dan ook, te zijn, maar wou ook haar eigen - niet geringe - zeg in politieke aangelegenheden hebben. Vandaar de onafhankelijke politieke koers van Jacob van Artevelde. Hij ging persoonlijk met de Engelse koning Edward III onderhandelen, en was ongetwijfeld opgetogen toen hij deze laatste in 1340 op de Vrijdagmarkt te Gent tot Koning van Frankrijk kon uitroepen. Ook later was Gent ontelbare keren gastheer voor Engelsen.

Bij het behandelen van de vraag: wie? - wordt daar straks nader op ingegaan. Maar eerst: wat met de rest van Vlaanderen? Antwerpen dat in de veertiende en vijftiende eeuw van Brugge de leiding inzake handelsbedrijvigheid overnam, had zijn Engelse gilde. Engelse en Schotse kooplieden en financiers stroomden toe in deze bloeiende havenstad, tevens geldmarkt en modecentrum. Ook Brussel heeft zijn 'Britse weken' gekend, zowel in de huidige betekenis als in andere. Het groot bal op de vooravond van de slag bij Waterloo werd te Brussel gehouden. Dat betekent dat alle dorpen in de omtrek Britse soldaten herbergden, en alle verwikkelingen en miseries van een legerbezetting hebben gekend.

Maar in Vlaanderen was men dat gewend. De Vlaamse gewesten waren er altijd het slagveld geweest voor machtiger buren die hun veten liever op Vlaamse grond uitvochten dan er op eigen bodem mee opgescheept te zitten. Zo gingen Franse koningen en hun bondgenoten om de haverklap hun tegenstanders in Vlaanderen bestrijden.

In 1214 vocht Filips Augustus tegen o.a. King John en zijn legers te Bovingen in Frans-Vlaanderen.

John Churchill, hertog van Marlborough bracht in 1708 zijn Britse en andere troepen naar Oudenaarde voor de slag tegen Lodewijk XIV. Eens te meer was Vlaanderen het strijdtoneel. De relaties met Groot-Brittannië betekenden eens te meer dat Vlaanderen, tesamen met ontelbare andere Europese legers, meegesleurd geraakte in internationale verwikkelingen. Toen Britse troepen, tesamen met andere Europese staten, het Verenigd Koninkrijk verdedigden, deden zij dat in de cock-pit van Europa, in Vlaanderen. Wat deed Napoleon overigens toen hij te Cannes landde nadat hij uit Elba was gevlucht? Hij trok naar het Noorden, en ronselde op zijn weg troepen, om het uit te vechten, niet op Franse grond, maar weer in de Lage Landen, ditmaal in Brabant, te Waterloo. De beste manier om zich een beeld te vormen van wat de Britse relatie toendertijd betekende is allicht de lektuur van Thackeray's 'Vanity Fair'. Ongeveer 45.000 doden en gewonden uit de Franse, Britse, Pruisische, Vlaamse en Hollandse legers vielen op 18 juni 1815 op het slagveld. De hertog van Wellington werd in de Lage Landen als de grote held onthaald.

In de twintigste eeuw werd Vlaanderen nog twee keer met de verschrikking van de wapens geconfronteerd. Een trip door Ieper en Passendale, een verwonderde blik op de Menenpoort te Ieper en de wetenschap dat Ieper in zijn geheel werd verwoest, leren ons - die het gelukkig niet hebben meegemaakt - in hoeverre de relatie tussen Groot-Brittannië en Vlaanderen tot één belangengemeenschap was versmolten.

Een te Ieper wonend Engelsman leende mij eens een boek dat de gevechten van 1914, 1915, 1916 en 1918 beschrijft. Het bevat kaarten en foto's van het toenmalig slagveld - Heuvel 60, Zillebeke, Poelkapelle, Langemark. Wanneer men thans die plaatsen bezoekt, kan men zich - gelukkig - onmogelijk realiseren wat tijdens die vier jaar is gebeurd, toen de British Expeditionary Force, het Tiende Leger en het Tweede Leger, samen met de Franse en Belgische Legers een bijzonder belangrijke rol speelden in het tot staan brengen van de Duitse opmars, zuidwaarts door Vlaanderen, naar Frankrijk toe. De lijst van de betrokken Britse regimenten toont de belangrijkheid van het Britse aandeel: de Camerons, de Dublin Fusiliers, de Gordon Highlanders, de Royal Welsh Fusiliers, the South Wales' Borderers, de Sherwood Foresters, de Coldstream Guards en vele andere.

Naar aanleiding van de Britse Week te Gent, die precies op de dertigste verjaardag van de bevrijding van de stad door de 7th Armoured Division werd gehouden, konden wij er op wijzen dat het 5th Royal Tank Regiment en de 5th Dragon Guards zich op 5 September 1944 te Wetteren bevonden. Op 6 september werd de terugtrekking van de Duitsers bedongen en was er de intrede te Gent - waarbij zich volgens sommige geruchten 4.000 soldaten op de eerste tank zouden hebben bevonden!

In de Pacificatiezaal van het Gentse stadhuis vindt men een herinnering aan dit deel van de Britse relatie: 'Ter herdenking van de bevrijding van de stad op 6 september 1944 door de 7th Armoured Division in samenwerking met de Weerstandsorganisaties'. Ook de Navy was bij de Britse samenwerking betrokken. In de nacht van 22 op 23 april 1918, meer bepaald tussen middernacht en 1 uur, was er de aanval van het oorlogsschip Vindictive, bijgestaan door de Iris en de Daffodil, op de onderzeeërs-basis te Zeebrugge. Drie ouderwetse cruisers, de Intrepid, de Iphigenia en de Texis, geladen met beton, werden in de havenmonding tot zinken gebracht en tegen de havenpier werd een oude onderzeeër opgeblazen. Tegen een hoge prijs aan mensenlevens en gewonden werd de haven van onderzeeërs onbruikbaar gemaakt.

Wie?

In de op onze eerste vraag - Waar was er een relatie met Groot-Brittannië - gesuggereerde antwoorden liggen een aantal aanwijzingen vervat, die ons kunnen helpen bij het beantwoorden van onze tweede vraag, nl.: - wie?

Hier moet een onderscheid worden gemaakt tussen individuën en bevolkingsgroepen. Nemen we de laatste eerst. Zo we onze eerste en laatste voorbeelden nemen, dan krijgen we telkens soldaten: te beginnen met de krijgers die met Willem de Veroveraar naar Hastings trokken, met King John naar Bovingen, met Willem van Ieper naar Kent, met Marlborough naar Oudenaarde, met Wellington naar Waterloo, met Generaal Allenby naar leper, met veldmaarschalk Lord Gort naar Duinkerke, tot de achtste Armoured Division en de bevrijding van Gent, Antwerpen en zo verder. Sommige van deze soldaten bleven ter plaatse. Zij stichtten hier een gezin en vormden daardoor een nog hechtere band tussen deze en gene zijde van het Kanaal.

Dan is er de groep van de kooplieden. Aanvankelijk waren zij vooral bedrijvig in de wolsektor, daarna concentreerden zij zich op laken, weer later op luxegoederen, wandtapijten, lederartikelen, boeken, brandschilderwerken, miniaturen, kleding. Er zijn de kunstenaars, zo onze groep in Wales en Londen, het groot aantal Britse kunstenaars die door de Vlaamse primitieven werden geïnspireerd, eerst naar aanleiding van de grote Primitieven-tentoonstelling te Brugge in 1900 en later door ontelbare bezoeken aan Brugge, aan het Lam Gods te Gent, of aan de verzamelingen in Antwerpen en Brussel. Weer later kwam de textiel op het voorplan, dit keer meer bepaald de textielmachines, waarvan het geheim klandestien en gespreid over verschillende onderdelen en verschepingen over het Kanaal werd gesmokkeld. Er zijn de pelgrims. Sedert Hendrik II, koning van Engeland, in een vlaag van overspannenheid Thomas Becket door de Baronnen had laten vermoorden, voegde zich een groot aantal pelgrims bij de traditionele Kanaalovervaarders. In de trappen van de kathedraal te Canterbury kan men nog steeds afgesleten gedeelten zien die daar de 'pelgrimstrappen naar het schrijn' worden genoemd. Becket bracht een grote toevloed van pelgrims naar Engeland, tot een andere Hendrik, dit keer Hendrik de achtste, niet langer de pauselijke bemoeiingen met zijn huwelijksplannen kon nemen, en daarom besloot alle Engelse heiligen af te schaffen. Het graf van Becket in de Kathedraal van Canterbury werd totaal vernietigd. Aan de pelgrimstochten uit Vlaanderen en elders, kwam een eind.

En dan zijn er nog de diplomaten, de delegaties, de leden van de vele comités, de koninklijke gezanten, de politici en de slachtoffers van religieuze vervolging, calvinisten in de ene en katholieken in de andere richting.

Te Brugge is er nog het 'Engels klooster', één van de door de nonnen van de Augustijnerorde voor Engelse meisjes opgerichte scholen. Deze nonnen waren in de zestiende eeuw van Engeland naar Leuven gevlucht. Charles II en Koningin Victoria bezochten er de school en het klooster. Er hangt een aandoenlijk schilderij van de meisjes die een welkomstlied zingen voor de Koningin en haar oom, Leopold I, Koning der Belgen. Dat was in 1843.

En nu zijn er de toeristen: kinderen die een boottrip maken te Brugge en daarbij maar half beseffen dat zij zich in het buitenland bevinden; de gezinnen die zich op het Blankenbergse strand vermeien; de bezoekers te Biba en op Hampton Court, en diegenen die meewarig betreuren dat onze Vlaamse universiteiten niet allemaal zulke mooie gebouwen hebben als Oxford en Cambridge: de elite die een Schots moeras voor de jacht op Schotse hoenders afhuurt. Ik geloof dat zij allen getroffen worden door de gelijkaardigheid van onze twee landstreken, die in zoveel opzichten zoveel met elkaar gemeen hebben. In antwoord op onze vraag 'Wie?' zou men eindeloze lijsten van individuen kunnen opstellen. Wij beperken ons tot enkele van de meest uitmuntende. Over Edward III, zijn vrouw Filippa en hun zoon, Jan van Gent, en over Jacob van Artevelde is er nog heel wat dat door de geschiedenis niet werd opgehelderd. Ik geloof niet dat Artevelde ooit Engeland heeft bezocht. Edward III was niet zomaar een zegen zonder meer. Op het ogenblik dat van Artevelde hem het meest nodig had, nl. om de Gentenaars ervan te overtuigen dat hij nog steeds de baas was, bleef Edward onverstoord op zijn Engels schip te Sluis, en Artevelde kon terug naar Gent waar hij op de Kalandenberg door zijn eigen mensen werd vermoord.

John, een zoon die Edward van Filippa had, was geboren in de St. Baafsabdij en sleet er een groot deel van zijn jeugd vooraleer als Jan van Gent bekend te geraken in Shakespeare's stuk. Een andere zoon van Edward, Lionel, hertog van Clarence, was geboren te Antwerpen. Een aantal lieden van koninklijken bloede zaten toen lelijk in het nauw Over de vrouw van Van Gent, Emma, weten we zeer weinig. In de St. Salvatorskathedraal te Brugge is er een inscriptie op lood ter herdenking van een Engelse vrouw, Gunhilde genaamd die in 1087 overleed, maar van Emma's verblijf te Brugge blijft geen enkele aanwijzing over. Margareta van York, de derde vrouw van Karel de Stoute en stiefmoeder van Maria van Boergondië - waarschijnlijk is zij het die in Memlings Kannunik Van der Pael als Ste Barbara is afgeschilderd - vond tijd om in haar tweede vaderland een prachtige kollektie handschriften aan te leggen. Zij legde de eerste steen van de bibliotheek van het Dominikanen-klooster te Gent. De lange dagen na de dood van haar echtgenoot te Nancy verbleef zij in het Prinsenhof te Gent, samen met haar stiefdochter Mary die wachtte op de komst van haar verloofde Maximiliaan van Oostenrijk van wie zij hoopte dat hij haar zou komen verlossen van, onder andere, de Gentenaars en Lodewijk XI van Frankrijk. Margareta was een verstandig en belangrijk figuur. Zij bracht de kinderen groot van haar stiefdochter Mary die na een ongeval te paard was overleden, en wist zich tevens als kunstmaecenas te doen gelden. Zij gaf de opdracht voor het eerste in het Engels te drukken boek. Zij bestelde het bij een andere Engelsman, William Caxton, die te Brugge een drukkerij had opgezet en daar al ongeveer 35 jaar woonde. In die tijd en overigens ook tijdens de daaropvolgende 150 jaar genoot Vlaanderen een levensstandaard die te vergelijken was met die van Engeland in de Elisabethaanse periode.

In weerwil van de beeldenstorm, de Spaanse furie, de eindeloze vreemde bezettingen, komt in die periode een ander illustere persoonlijkheid naar voor, nl. Pieter Paul Rubens. Zoals van Eyck vóór hem was ook hij zowel kunstenaar als diplomaat. Zijn functie als diplomaat bracht hem naar Londen en King Charles nam de gelegenheid te baat om hem de opdracht te geven tot het schilderen van de frescos op de zoldering van de Bankethal te Whitehall. Rubens speelde het eveneens klaar om, met zijn uitzonderlijke ijver, ook nog als vredesonderhandelaar tussen Engeland en Spanje te bemiddelen. Anton van Dyck, een leerling van Rubens en eveneens uit Antwerpen, trok in 1692 naar Londen en werkte er eveneens voor Charles I. Hij schilderde er portretten van leden van de koninklijke familie en van de aristocratie. In zekere zin was hij een voorloper van Leon de Smet. Vanuit de andere richting schijnen niet veel schilders van zulk formaat over het kanaal te zijn gekomen, wel een aantal schrijvers. De dichter Robert Southey reisde per boot over het kanaal van Brugge naar Gent, waar hij zonder twijfel genoot van de voortreffelijke maaltijden aan boord.

En wat met de vorsten? Charles II, die toen nog het beste hoopte in verband met Cromwell en zijn troon, heeft zeker Brugge bezocht. In het Groeningemuseum hangt een schilderij waarop hij zijn broer, de hertog van York, decoreert omdat hij op een schutterswedstrijd de hoofdgaal had afgeschoten en dientengevolge tot lid van de Schuttersgilde was gekozen. Zelfs Koningin Victoria bezocht in 1843 Vlaanderen.

Na de bezoeken van vorstelijken bloede zijn er de zakenlieden. Eén der meest merkwaardige onder hen is ongetwijfeld Anselm Adornes. Zijn graf staat in de Jerusalemkerk te Brugge. Hij werd in 1424 te Brugge geboren en was vooral bedrijvig in Schotland, waar hij door Jacob III tot ridder werd geslagen. In Noord-Berwick werd hij in de rug doorstoken en op zijn graf kan men nu nog een stuk zwaard zien dat dwars door zijn harnas uitsteekt. De industriële revolutie heeft in Brittannië vroeger plaats gehad dan op het continent. De Britten hielden er uiteraard liever de concurrentie buiten en hielden streng toezicht op hun industriële geheimen. De Gentenaar Lieven Bauwens bedreef hier evenwel met succes industriële spionage. Naar eigen zeggen deed hij 32 keer de overtocht naar Engeland en smokkelde aldus geleidelijk stukken van spinmachines en weefgetouwen naar het vasteland. Deze machines bouwde hij terug op, o.a. in het Gentse, nl. in het Kartuizerklooster nabij de Briel en te Drongen, en in Frankrijk. Hij had ook zijn aandeel in de 'brain-drain', door Engelse technici ertoe te overhalen naar het vasteland te komen om er de machines op te zetten en om nieuwe onderdelen te vervaardigen ter vervanging van stukken die tijdens de smokkeloperaties waren verloren gegaan. Bauwens ging zich geleidelijk meer op de produktie van textielmachines toeleggen dan op textiel zelf, maar ging tenslotte tengevolge van de moeilijkheden van Napoleon en het einde van het Keizerrijk, bankroet.

Om de rij van individuele bruggenleggers tussen Vlaanderen en Brittannië te vervolledigen, moeten we vanzelfsprekend nog verwijzen naar de soldaten - Marlborough, Wellington, e.a. - allen waarschijnlijk té geconcentreerd op hun job, om aan Vlaanderen zelf nog veel aandacht te kunnen besteden.

Wanneer?

En zo zijn we aan onze volgende vraag: 'wanneer'? Uiteraard waren er perioden van zwak en van intens verkeer, perioden waarbij een tijdlang, omwille van oorlog of politieke strubbelingen, de verbinding verbroken was, of bv. onder de vorm van legereenheden, een andere vorm aannam. Zo bv. was het zowel voor Vlamingen als voor Britten moeilijk om tijdens de jaren rond de Spaanse Armada het Kanaal over te steken. Tijdens de twee wereldoorlogen kon men alleen op klandestiene wijze het kanaal over, en dat gebeurde toen ook.

Merkwaardiger echter dan de hiaten in de verbinding, zijn de continuïteit en de intensiteit ervan. Er is niets bekend van enig verkeer over het kanaal gedurende de periode dat, wat later het graafschap Vlaanderen zou worden, in nog dikkere dan de gebruikelijke noordzeenevelen gehuld was. Maar vanaf de elfde eeuw is er druk en intens verkeer. Een van de perioden met de drukste onderlinge bedrijvigheid is ongetwijfeld, de omvang van de bevolking in aanmerking genomen, de bloeiperiode van de wolhandel met van Artevelde, tijdens de dertiende en veertiende eeuw.

Daarna krijgen we de grote bewegingen in de loop van de 16e eeuw, groepen emigranten uit beide landen, op vlucht voor de brandstapel die hen door andersdenkenden was toebedacht. De periode van de meest actieve wisselwerking is allicht de zeventiende eeuw toen Spanje zijn provincies in de Lage Landen zoveel mogelijk behoedde voor niet-Spaanse en niet-katholieke invloeden. De daaropvolgende Franse machthebbers konden al evenmin warm lopen voor een Britse relatie, zodat de wederzijdse aansluiting waarschijnlijk een dieptepunt bereikte toen Vlaanderen deel ging uitmaken van het Frankrijk van de Revolutie, en daarna van het Franse Keizerrijk. Dat was het einde van de massa-bewegingen: gedaan met de grote groepen wevers, soldaten, handelaars, pelgrims en vluchtelingen, althans tot de 19e en 20e eeuw. Want dan gaan de grafieken weer de hoogte in: handelaren, diplomaten, studenten en toeristen nemen hun plaats in en evenaren de hoogtepunten die wij deze week herdenken en willen stimuleren.

Waarom?

Daarmee zijn we aan onze laatste vraag toe - waarom? Waarom is de band tussen Vlaanderen en Brittannië altijd zo hecht geweest? Waarom schieten Vlamingen en Britten over het algemeen zo goed met elkaar op? Waarom worden wij die uit Engeland komen, hier zo warm onthaald? Is dat omwille van onze geschiedenis, ons karakter of om onze mooie ogen? Het is duidelijk dat de geografische ligging van onze gewesten een rol speelt. Het Kanaal is thans geen onoverkomelijke hindernis meer, zelfs niet voor kandidaat-zeezieken, in deze tijd van vliegtuigen en hovercrafts. Maar in het verleden was het toch wel degelijk heel dikwijls een ernstige hindernis, en als Britten kunnen wij ons gelukkig prijzen dat wij het Kanaal bepaalde ogenblikken in de geschiedenis als een barrière hebben gehad tussen ons en minder minzame vastelandbewoners.

Wanneer ik soms poog een analyse te maken van onze relatie, dan begin ik met een onderzoek naar de verschillen eerder dan naar de gemeenschappelijke trekken tussen Vlaanderen en de Britse eilanden. Vlamingen spelen geen cricket - daarvoor hebben zij het wielrennen. Zij drinken eerder koffie dan thee. Als ontbijt nemen zij peperkoek en speculoos, geen spek met eieren. Zij staan niet aan te schuiven in 'queues'. Zij houden van feestjes die beginnen om 8 u. 's avonds en duren tot 3 u. in de morgen. Zij zeggen 'asjeblief' wanneer ze je iets geven, en dat heeft een enorm besmettelijke invloed op Britten die, terug in Engeland, tot ergerlijke verwondering van hun landgenoten, ook 'please' gaan gebruiken bij het aanreiken van alles en nog wat. De meeste Vlamingen zijn katholiek, maar hun katholicisme wijkt dikwijls af van het katholicisme dat sommigen onder ons in Engeland kennen. Zij hebben een verschillend en onvertaalbaar wettelijk systeem. Zij spreken een taal die ons, althans in het begin, verschrikkelijk in de war brengt, en die geen Frans blijkt te zijn, - meestal toch niet in Vlaanderen - maar Nederlands, waarvan wij dachten dat het alleen in het Koninkrijk der Nederlanden werd gesproken. Het Vlaams, waarvan wij dachten dat het het dialect was dat door de Vlamingen in Vlaanderen werd gesproken, blijkt uiteindelijk te bestaan uit een lange reeks van dialecten, waarvan, naar het zeggen van althans één van mijn Vlaamse vrienden, het Engels er één is. Vlamingen zijn uitbundig. Zij houden van lekker eten en drinken en feestjes. Ook de Britten houden daarvan, maar zij voelen zich doorgaans schuldig wanneer zij toegeven aan wat sommigen onder hen als een zwakheid beschouwen. Eén van de Engelse vormen van snobisme die de Vlamingen absoluut onbegrijpelijk voorkomen is het idee dat hoe hoger je geklommen bent in rijkdom en sociaal aanzien, hoe minder je meestal gaat eten.

Zulk een overzicht van de verschillen kan ons op de weg zetten om de vraag naar het waarom in meer positieve zin te beantwoorden. Neem nu de taal. Alhoewel weinig vreemde talen voor de Britten 'gemakkelijk' zijn, behoort het Nederlands toch niet tot de 'onmogelijke' talen. En ik veronderstel dat het Engels verre van onmogelijk is voor de Vlamingen, gelet althans op het zeer groot aantal onder mijn vrienden die uitstekend Engels spreken. Zij hebben natuurlijk vóór op de Engelsen dat zij hun hele leven met meer dan één taal worden geconfronteerd en niet zo vlug van hun stuk geraken wanneer zij een andere taal trachten te spreken. Wanneer overigens een Vlaming naar Brittannië gaat dan zijn de geboren en andere Engelsen zeer aangenaam verrast dat zij van elke inspanning om een andere taal te spreken, verlost zijn. Het ligt voor de hand dat het voor een Vlaming, die een breed lezerspubliek wil bereiken, praktisch kan zijn in een wereldtaal als het Engels te publiceren. En hoe verrukkelijk voor ons!

Ook de groepen mensen en de individuen die om verscheidene redenen het Kanaal zijn overgestoken, kunnen ons helpen bij het antwoord op onze vraag naar het waarom. Zij kwamen voor zaken, op diplomatieke zending, als pelgrims, op zoek naar de vrijheid die hen soms op eigen bodem werd ontzegd, om te schilderen, te werken, te reizen, op vriendenbezoek, om hulp te zoeken, of om te vechten.

De beperkte omvang van Vlaanderen, de ontstentenis van natuurlijke grenzen, en vooral niet te vergeten, zijn ligging tussen twee enorm machtige buren, Frankrijk en Duitsland, die zich overigens niet altijd zeer correct hebben gedragen, verklaren dat de Vlamingen doorgaans gelukkig zijn geweest met wat Britse steun.

Doorheen zijn geschiedenis is Vlaanderen ongelooflijk veel overrompeld geworden en verplicht onder vreemd juk, nu eens uit het Oosten dan uit het Zuiden, te leven.

De aanwezigheid van een tegengewicht in Europa is een bemoedigende factor. Wat valt er uit dat alles te concluderen? Misschien dat wij moeten trachten te komen, of misschien al zijn gekomen, tot een gemeenschap van wederzijdse waardering en begrip.

Deze tekst is de vertaling van een causerie gehouden door Patricia Carson, M.A., Londen, op uitnodiging van de Britse Ambassadeur, gedurende de Britse Week te Gent, in september 1974.

[bron: https--www.dbnl.org/tekst/_nee003197501_01/_nee00]
Numéro de l'annonce: m1978922889