Sleutel tot het heelal|Nigel Calder|sesam special 9024669820€ 10,00
Franz Kafka|ontmoetingen
€ 2,00
Enlèvement ou Envoi
Verzenden voor € 4,94
210depuis 21 oct.. '24, 16:19
Caractéristiques
ÉtatComme neuf
ContexteAutre
Année (orig.)1966
Description
||boek: Franz Kafka|Frans Grillet|Desclée De Brouwer Ontmoetingen [67]
||over: Franz Kafka
||taal: nl
||jaar: 1966
||druk: ?
||pag.: 69p
||opm.: paperback|zo goed als nieuw|pagina 1 bevat notitie|onderlijningen in potlood
||isbn: N/A
||code: 2:000373
--- Over het boek (foto 1): Franz Kafka ---
Franz kafka - Problemen rond receptie en interpretatie van zijn werken
Samenvatting. - In het eerste deel wordt een poging ondernomen, literaire receptie en literatuurwetenschappelijke interpretatie van elkaar af te bakenen. Receptie wordt gedefinieerd als een proces, met behulp waarvan de lezer het literaire werk met zijn potentiële betekenissen in zijn eigen levens- en denkwerkelijkheid probeert te integreren. De literatuurwetenschappelijke interpretatie moet dergelijke integratiepogingen trachten te vermijden, wanneer zij niet aan de revideerbaarheid van de receptie overgeleverd wil zijn. Zij heeft juist tot taak de discrepantie tussen literatuur- en levenscodes te accentueren, daarbij rekening houdend met de vigerende historische situatie. De literatuurwetenschappelijke interpretatie moet dus suspensief te werk gaan.
Het tweede deel tracht aan te tonen, dat een bevredigende receptie van Kafka's teksten niet mogelijk is. Ook het vaak geciteerde 'realisme' van Kafka biedt geen steun. Alle receptiepogingen verwijzen de lezer steeds naar zich zelf en de cate- gorieën van zijn werkelijkheidsmodellen terug. De oorzaak hiervan moet men in de structurering van de teksten zoeken, waardoor deze op niet-literaire werkelijkheid lijken. De mislukkende receptie is tegelijk onderwerp van de literatuurwetenschappelijke interpretatie, omdat de teksten thematiseren, wat hun receptie demonstreert: de hoofdpersonen lijden bij hun poging de op hen afkomende werkelijkheid beheersbaar te maken op dezelfde manier schipbreuk als de recipiënten bij de receptie van de teksten. Tekststructuur en receptiestructuur dekken elkaar. (Schr.)
I
De betrekkelijk korte historie van het onderzoek met betrekking tot Franz Kafka vormt een bijzonder markant voorbeeld van macht en onmacht van de literaire interpretatie. De wegen en dwaalwegen ervan geven daarom aanleiding, na te denken over de problematiek van de literaire interpretatie in haar samenhang met de moeilijkheden, waar Kafka's werk het onderzoek voor plaatst.
Weliswaar is men het er tegenwoordig over het algemeen wel over eens dat de literatuur van de twintigste eeuw andere en hogere eisen aan haar lezers stelt dan die uit vroegere perioden, maar dit verklaart toch niet alle moeilijkheden en tegenstrijdigheden van de Kafka-interpretatie. Ook Kafka's werken zijn als literaire teksten onderworpen aan de voor alle literatuur geldende voorwaarden; d.w.z. ze konfronteren hun recipiënten met hermeneutische problemen, die zich in principe bij elke vorm van literatuur voordoen. Wellicht met uitzondering van de zogeheten triviale literatuur, die in de regel moeiteloos in de levensen wensvoorstellingen van haar konsumenten in te passen valt, verlangt de zogenaamde betere literatuur van haar recipiënten, dat deze haar met enige inspanning in hun ervarings- en denkwereld opnemen. Ook de geschiedenis van de Kafka-interpretatie en -receptie kan als een voortdurend pogen beschouwd worden, vanuit de meest verschillende standpunten en met oneindig veel moeite Kafka's werken op de een of andere manier tot een integraal bestanddeel van de wereld van de twintigste eeuw te maken. Al in 1950 oefende Heinz Politzer kritiek op de neiging van vele onderzoekers, de voor Kafka typische 'Symbolsprache in einen der gerade im Schwange befindlichen Dialekte (zu übersetzen), sei es der Jargon der existentialistischen Philosophie, der Theologie der Krise oder der Psychoanalyse'. Zo'n vertaling in gangbare dialecten - Politzers opsomming zou overigens nog aanzienlijk uitgebreid kunnen worden - heeft geen ander doel dan het vinden van een verklaring voor al het bevreemdende waarmee men na de lectuur van Kafka's romans en verhalen blijft zitten, om het werk op die manier met behulp van bekende gedragspatronen en interpretatiemodellen in het eigen begripskader te integreren. Deze 'integratie' als vorm van interpretatie is overigens niet alleen kenmerkend voor de discussie rond Kafka, maar ligt eveneens ten grondslag aan de houding van andere interpretatoren of andere tijden ten opzichte van andere auteurs en hun oeuvre.
Het proces, dat in de meest uitgebreide zin de integratie van de literaire tekst in het normale leven tot doel heeft, noemen we in het hierna volgende receptie. Receptie ligt in de eerste plaats ten grondslag aan de lectuur van de niet literair-wetenschappelijk onderlegde lezer en vormt zelfs de voorwaarde voor het volhouden van het eenmaal op gang gekomen leesproces. Het oordeel van de lezer over een literair werk is er in hoge mate van afhankelijk of de poging tot integratie van de tekst in zijn eigen wereld slaagt of mislukt. Ook wanneer het lezen leidt tot een verrijking van zijn routines en inzichten, wat door een man als Dieter Wellershoff tot de positieve uitwerkingen van literatuur gerekend wordt, dan nog accepteert de lezer deze verrijking normaal gesproken slechts dan, wanneer hij in het verlengde van zijn perspectief op het leven en de wereld ligt.
Maar dit soort integratiepogingen is niet alleen de basis van de receptie Waarvan bij het normale lezen sprake is. Ook de literairwetenschappelijke interpretatie voltrok zich in het verleden in verreweg de meeste gevallen volgens de schema's van de receptie. De Kafkainterpretatie vormt daarvoor slechts een van de talloze voorbeelden. De literair-wetenschappelijke interpretatie viel tot nu toe in haar resultaten nauwelijks van de receptie te onderscheiden, hoogstens in de graad van bewustheid, waarmee zij recepties schriftelijk vastlegde. Haar voornaamste activiteit bestond uit het rationaliseren en formuleren van integratieprocessen, waarbij die rationalisaties en formuleringen niet zelden tot wetenschappelijk gefundeerde methodische procédés uitgeroepen werden. De interpretatie is bijvoorbeeld ook in die gevallen met rationele verklaringen te hulp gekomen, waar de 'eenvoudige' lezer door de tekst zich 'slechts' aangesproken voelde, getroffen was, zonder in staat te zijn de hem beroerende beleving, de hem door de literatuur geschonken ervaring bewust in zijn wereld in te passen. Emil Staigers beroemde uitspraak: 'DaB wir begreifen, was uns ergreift, das ist das Ziel aller Literaturwissenschaft', is niet alleen als devies van de intussen berucht geworden richting der immanente interpretatie een exakte omschrijving van de gangbare praktijk in de literatuurwetenschap. De weg die van emotionele gegrepenheid naar intellectueel begrijpen voert komt precies overeen met het rationaliseringsproces waarmee de literatuurwetenschap de bij het lezen ervaren belevenissen te lijf ging en waarvan het doel was, het literaire werk dat zulke belevenissen en ervaringen oproept in het gangbare levens- en voorstellingspatroon in te passen. 'Begrijpen' betekent in dit verband vooral: de voor velerlei uitleg vatbare wereld van het literaire werk overzichtelijk en ondubbelzinnig maken, haar zo uitleggen, dat ze zich laat onderwerpen aan bekende en erkende normen.
Nu bestaan er echter niet alleen in verschillende historische perioden verschillende modellen tot verklaring van de werkelijkheid, maar er zijn ook in een en dezelfde periode meer dan een van zulke systemen tegelijkertijd, elkaar beconcurrerend dan wel aanvullend. Daarom kunnen literair-wetenschappelijke interpretaties die de veronderstelde betekenis van literaire werken aanpassen aan die systemen of modellen nooit meer dan een tijdelijke of tot bepaalde groepen beperkte geldigheid bereiken. Receptief gestructureerde interpretaties dragen van meet af aan de mogelijkheid of zelfs de noodzaak met zich mee, dat ze na verloop van tijd herzien kunnen en moeten worden.
Wanneer de literair-wetenschappelijke interpretatie niet in het kielzog van de receptie wil belanden moet ze een andere koers inslaan met een andere doelstelling dan de receptie. Een van haar taken zou het dan bijvoorbeeld zijn literaire teksten op de vraag te onderzoeken, welke kenmerken ervan de telkens verschillende normaliseringen mogelijk maken, waarom alle lezen tot tenminste partieel afgerond normaliseren kan leiden. Zij dient zich te bezinnen op de voorwaarden, waaronder de polyrecipiëerbaarheid van literaire teksten tot stand komt. Kan ze deze vragen dichter bij een oplossing brengen, dan moet ze trachten een modus van omgang met literaire teksten te ontwerpen, die een bijdrage levert tot de interpretatie van die teksten, zonder evenwel in normaliserend recipiëren af te glijden.
Het onderzoek naar deze problemen is de laatste jaren met kracht ter hand genomen en heeft sterke impulsen gekregen door de discussie rond de onbepaaldheid, die aan literaire in tegenstelling tot andere teksten eigen is. Die onbepaaldheid is niet slechts die van een schematische vorm, zoals Roman Ingarden het literaire kunstwerk opvat, het is ook niet slechts een door structurele 'Leerstellen' veroorzaakte onbepaaldheid die Wolfgang Iser als bijzonder kenmerk en als voorwaarde voor de werking van literaire teksten beschouwt, maar zij wordt ook en vooral bepaald door de transformatie van de omgangstaal tot dichterlijke taal. In een dichterlijke tekst namelijk wordt de gebruikstaal beroofd van haar gangbare interne verwijzingen naar vaste betekenissen. Ook Wanneer de niet-literaire taal, het taalgebruik van alledag, geenszins als een systeem opgevat mag worden dat in zichzelf en in elk van zijn tekens onveranderlijke ondubbelzinnigheid bezit, het staat toch wel vast, dat door dit taalgebruik in bijna alle kommunicatiesituaties verstaanbaarheid op grond van kontextuele situeringen mogelijk en ook aanwezig is. Taalredundantie, mimiek, gebarentaal enz. behoeden de niet-literaire kommunikatie door middel van taal in de regel voor mislukken. In het uiterste geval wordt de duidelijkheid juist bereikt door de 'Interferenz der Unklarheiten'.
Anders is het gesteld met het poëtisch taalgebruik in de literatuur. De in de omgangstaal algemeen tot stand komende directe relatie tussen significanten en daarop te betrekken significaten is in de poëtische taal opgeheven en kan alleen door telkens nieuwe en verschillende inpassing in al bestaande kommunikatiesituaties (voorlopig) hersteld worden. Poëtisering van taal zet de konventionele regels, volgens welke de verwijzing van significanten naar te verwachten significaten geordend wordt, op losse schroeven, wat een polyinterpretabiliteit ten gevolge heeft die programmatisch mag heten en in het algemeen als onbepaaldheid te omschrijven valt.
De taalkundig zowel als structureel bepaalde onbepaaldheid van literaire teksten dwingt elke lezer ertoe, een voor hem mogelijke, vanuit de door hem ingebrachte voorwaardelijkheden gestuurde betekenis, een zin in de door hem gelezen werken te vinden. Hij ziet zich genoodzaakt de zich hem als zuivere significantentaal presenterende poëtische taal van significaten te voorzien, om zo de onbepaaldheid in een subjectief, d.w.z. de afzonderlijke recipiënt overtuigende bepaaldheid te transponeren. Semiotisch uitgedrukt: Literatuur presenteert zich als vreemde code, die niettemin van de lezer verlangt, dat deze hem vanuit de door hem beheerste normale codes decodeert. En dat impliceert de op zich paradoxale eis, een vreemde code in een bekende te vertalen.
Er bestaan geen objectieve regels voor de toewijzing van betekenissen aan poëtische significanten, voor de vertaling van literaire codes in dagelijkse - de zin van literatuur is vermoedelijk ook in haar onvertaalbaarheid te zoeken -, elke betekenistoekenning of vertaling is veeleer afhankelijk van de historische, sociale en persoonlijke situatie der recipiënten. Om die reden is het onvermijdelijk dat literaire teksten op zeer verschillende wijze gerecipiëerd, dat hen verschillende betekenissen toegekend worden. Het resultaat van het toekennen van betekenis, dat tot het interpreteren der werken leidt, bestaat uit de in het voorgaande geschetste integratie van dichterlijke teksten en van hun geconstitueerde zin in de voorstellingswereld van de consumenten.
Nu is die literaire onbepaaldheid echter niet onbegrensd. Dat kan ook niet, omdat anders de mogelijkheid van vertaling - hoe discutabel die ook moge zijn - volledig uitgesloten zou zijn. Het losmaken der significanten van de hen in de omgangstaal toegewezen significaten mag niet totaal zijn of in elk geval mag dat losmaken niet voor alle significanten op even intensieve wijze gelden. Met het oog op de hele tekst moet de poëtisering van de taal in zekere zin gelimiteerd blijven, zodat de recipiënt tenminste voor een deel herkenningsmogelijkheden geboden worden. Alleen wanneer op zijn minst een eerste aanzet tot aanknoping aan de omgangstaal behouden blijft, kan de recipiënt althans een begin maken met het decoderen van de in zijn totaliteit onbekende code. Een zekere semantische aansluiting aan bestaande en hem bekende codes moet gewaarborgd zijn. 'Pure Finsternis ware das Ende auch der "dunklen" Poesie als Poesie'. Een zeker reservoir van bepaaldheid flankeert daarom als het ware de onbepaaldheid. Die bepaaldheid hoeft overigens geenszins van zuiver taalkundig-semantische aard te zijn. Hij kan bijvoorbeeld bestaan uit een bekende perspectivering, uit het reproduceren van tot de omgangstaal behorende syntaktische structuren, uit het overnemen van traditionele literaire vormen enz. Maar evenmin als de onbepaaldheid van de literaire boodschap absoluut is, is anderzijds een bijvoorbeeld van de bepaaldheden uitgaande algehele normalisering mogelijk. Volledige integratie in de systemen der levensrealiteit is uitgesloten, omdat de door de poëtisering van de omgangstaal en -codes optredende onbepaaldheid niet als het resultaat van een proces opgevat mag worden, in het verloop waarvan aan bepaalde bekende significanten bepaalde andere significaten toegekend worden dan die er in de kommunikatiesituatie van de omgangstaal normaal bij horen, omdat dus de decodering der tekens niet zijn doel vindt in het vervangen van de ene bekende betekenis door een andere, maar de poëtisering veeleer 'Bildung neuer Deutigkeiten' tot stand brengt. Normaliseringen slagen derhalve alleen maar tot op zekere hoogte. Bepaalde tekstgedeelten, begrippen, metaforen, stijlvormen enz. verzetten zich op de lange duur tegen 'Vereindeutigung'. Hun denotaties blijven op zijn minst discutabel. Zoals de literaire tekst onbepaaldheden bevat, zo bevat ook een op zichzelf nog zo goed kloppende normalisering altijd een hele serie van 'open plaatsen', die naar de onbepaaldheden van de tekst zelf verwijzen en van waaruit elke normalisering gerelativeerd wordt. Daarom ook krijgt elke receptie slechts beperkte of voorlopige erkenning, is alleen discutabel vanuit de optiek van een bepaald tijdsgewricht of een bepaalde groep recipiënten.
Wanneer men van een niet definitief te elimineren onbepaaldheid uitgaat, die literaire teksten essentieel van alle overige teksten onderscheidt, dan spreekt het vanzelf dat de literair-wetenschappelijke interpretatie met die onbepaaldheid rekening dient te houden en er haar onderzoekingen op hoort af te stemmen. Een blik op de tot nu toe gangbare praktijk van het interpreteren leert dat bijna alle methoden die men in de loop der tijd ontwikkeld heeft er op gericht waren de onbepaaldheid - zonder dat men die overigens altijd als zodanig herkend en erkend heeft - in bepaaldheid om te zetten. Daarmee heeft de interpretatie zich in de praktijk bewust of onbewust aan de receptie aangepast - ze bleek op die manier een onderdeel van de receptie-geschiedenis te zijn. Hoogstens gradueel heeft de interpretatie zich boven het leesproces uit kunnen werken. En het is zeker een illusie, waaraan ook en juist Kafka-onderzoekers ten offer gevallen zijn, wanneer men van mening is dat de som van alle normaliseringen, van alle 'vereindeutigende' interpretaties op de lange duur uiteindelijk toch wel zo iets zou moeten opleveren als de juiste of de objectieve uitlegging van een tekst.
De literatuurwetenschappelijke interpretatie die niet aan hetzelfde euvel mank wil gaan als de receptie zal uit de geschetste situatie principiële konsequenties moeten trekken met betrekking tot haar eigen taakomschrijving. Het eerste postulaat waarin zij zich zal hebben te schikken lijkt uitsluitend van negatieve aard te zijn: ze moet weerstand bieden aan de voor de normaliserende receptie kenmerkende verleiding, de onbepaaldheid van literaire teksten coute que coûte in bepaaldheid om te willen zetten. Ze moet zich distanciëren van concrete, expliciete betekenistoekenning. Ze moet het principe afzweren, literaire teksten - om het met een term van de materialistische literatuurwetenschap uit te drukken -, te 'demonteren'. Dat geldt ook met betrekking tot de zogeheten historische interpretatie. Want ook het doen aansluiten van een tekst aan een levensrealiteit die niet die van interpreet of recipiënt is, maar die van de tijd waarin het werk ontstaan is, betekent toch weer normalisering. De traditionele historische interpretatie van een werk betekent receptie vanuit een bepaald historisch standpunt. Interpretatie in de hier bedoelde zin daarentegen moet trachten zich een houding eigen te maken, die kritisch en gereserveerd staat tegenover alle zich aanbiedende decoderingscodes. Tot haar taken behoort het eerder, het ontoereikende, het eenzijdige aan te tonen van alle pogingen, die onbepaaldheid in bepaaldheid om willen zetten. En hier wordt dan ook een verschuiving zichtbaar van het eerst louter negatief gedefinieerde uitgangspunt naar het positieve: de interpretatie moet het als een van haar plichten zien, juist de discrepantie tussen literaire onbepaaldheid en de bepaaldheden van de werkelijkheid helder te belichten, de discrepantie tussen literaire codes en de ermee in verbinding gebrachte, relatief duidelijke en welomschreven realiteitscodes.
Een volgens dit richtsnoer opererende methode zal de grenzen van de geldigheid van door de levensrealiteit bepaalde decoderingscodes kunnen laten zien, waardoor de interpretatie bijna automatisch ook een bijdrage zal kunnen leveren tot de ontwikkeling van maatschappij- en ideologiekritiek op het terrein van de literatuurgeschiedenis. Daarenboven wordt met behulp van zulke onderzoekmethoden ook een stap gezet in de richting van een grensbepaling van de onbepaaldheid zelf. Want hoewel de poëtische onbepaaldheid een soort ontologisch gegeven van literaire teksten is die daarom principiëel een tijdloze, algemene geldigheid bezit, profileert ze zich scherp als in elk afzonderlijk geval virulente onbepaaldheid, als de onbepaaldheid waar het bij een actuele receptie om gaat of om zou kunnen gaan. Ze krijgt duidelijke contouren in de confrontatie met die codes, die als bepaalde codes tegenover haar staan en uit wier perspectief zij als onbepaaldheid vastgelegd kan worden. Dat betekent dat de literaire onbepaaldheid voor de interpretatie pas dan vruchtbaar wordt, als ze aan precies afgepaalde bepaaldheden gerelateerd wordt, die zowel binnen als buiten het werk aangetroffen kunnen worden. Op die manier kan ook aan de historische interpretatie weer recht gedaan worden. Deze namelijk konfronteert de onbepaaldheid met de bepaaldheden die ten tijde van het ontstaan of van de publicatie van het werk als zodanig fungeerden. Als historische interpretaties zijn echter onder dit gezichtspunt ook andere dan alleen die interpretaties te verstaan, die zich op de tijd beroepen waaruit het werk afkomstig is. Van beslissende betekenis is telkens de expliciete relatie met een bepaalde historische situatie die de optiek levert waardoor de onbepaaldheid als zodanig gestalte krijgt. Vergelijkt men in dit verband de recepties, waaraan een werk in verschillende periodes onderworpen wordt, dan blijkt dat er in de loop van de tijd zeer wel verschuivingen kunnen optreden tussen bepaaldheden en onbepaaldheden. Wat voor de ene periode bepaaldheid is kan voor de andere periode als onbepaaldheid gelden, en omgekeerd. Maar toch blijkt zich in de regel een zekere hoeveelheid identieke onbepaaldheid continu te handhaven, die bovendien gebonden is aan essentiële tekstgedeelten en structuren van het werk.
De door middel van zulke operaties te bereiken afpaling van de onbepaaldheid als in een bepaalde situatie actuele vermag de onbepaaldheid zelf natuurlijk niet op te heffen. Ze wordt veeleer slechts beperkt in de excessieve tendens, waarin ze zich in eerste instantie presenteert. De contingentie van het literaire Werk kan zo tot een overzichtelijke niet-duidelijkheid gereduceerd worden. Onbepaaldheid wordt approximatief localiseerbaar. En de interpretatie krijgt een historische dimensie, omdat de onbepaaldheid zich niet langer manifesteert als contourloze vaagheid of absolute oninterpreteerbaarheid, maar nu verschijnt in afhankelijkheid van omliggende bepaaldheden en daardoor losgemaakt kan worden uit de sfeer van volledige duisternis.
De interpretatie moet streven naar een methodische houding, die men als suspensief interpreteren zou kunnen omschrijven. Door middel van die houding kunnen niet alleen teksten in hun totaliteit benaderd worden maar ook in al hun onderdelen en details. De gepostuleerde terughoudendheid verhindert niet in het minst de analyse van literaire objecten, evenmin als een eventuele zintoewijzing. Ook een suspensieve interpretatie is in staat literaire thematiseringen die in onbepaaldheid hun adequate vormgeving gevonden hebben in de vorm van textuur en structureringen van bepaaldheden en onbepaaldheden te beschrijven. Hun interferente opbouw, hun stilistische en structurele organisatie zijn zeer wel te onderkennen en te analyseren. En vanuit deze onderzoekingen is tenslotte ook een voorzichtige zinconstitutie te verantwoorden, zonder dat overigens de onbepaaldheden getransformeerd zouden moeten worden tot konkrete, receptieve betekenissen.
II
Wanneer men ernst maakt met het uitgangspunt dat literaire boodschappen op een bijzondere wijze gecodeerd zijn, dan zal literatuurwetenschappelijk interpreteren mede bepaald worden door het inzicht, dat een tekst niet slechts datgene betekent wat hij als een vanuit normale codes decodeerbare tekst lijkt te zeggen. Het zal in de regel gemakkelijker zijn de differentie tussen receptieve duiding en daar bovenuit stijgend betekenisveld aan teksten uit de twintigste eeuw te demonstreren dan aan teksten uit vroegere periodes. Over het geheel genomen wekt in elk geval de literatuur van voor 1900 de indruk dichter bij de algemene gebruikscodes van haar tijd te staan dan de literatuur van na de eeuwwisseling. Zelfs oppervlakkige lectuur bijvoorbeeld van het werk van Samuel Beckett of James Joyce leert duidelijk, in hoe sterke mate de daarin toegepaste literaire codes afwijken van de gangbare levens- en referentiekaders van de twintigste eeuw. Het verschil daarentegen tussen de literaire code b.v. van een roman van Balzac en de levenscodes van rond 1830 is aanzienlijk minder opvallend en daardoor ook moeilijker grijpbaar; waaruit nu echter ook weer niet de conclusie getrokken mag worden, dat dat verschil niet zou bestaan.
De literatuur van de twintigste eeuw deelt, zoals bekend, haar neiging tot polyinterpreteerbaarheid en onbepaaldheid dikwijls aan de lezer mee door middel van opvallende gedeeltelijk al formeel direct herkenbare afwijkingen van het normale taalgebruik en van geijkte belevings-, ervarings- en denkstructuren. Binnen deze literatuur lijkt het werk van Kafka in eerste instantie een uitzondering te vormen. De afwijkingen lijken bij hem kleiner te zijn en ze manifesteren zich bijna nooit in de vorm van eclatante taalkundig-stilistische bijzonderheden of extremen. Het is zelfs zo dat Kafka's romans en verhalen in tegenstelling tot de meeste werken van zijn tijdgenoten zich niet tegen een decodering verzetten zoals recipiënten die volgens de hen ter beschikking staande regels uitvoeren. De bepaaldheid lijkt aanzienlijk sterker vertegenwoordigd dan de onbepaaldheid. De teksten maken - daar heeft het tenminste de schijn van - talloze herkenningen en verificaties mogelijk vanuit het perspectief van het dagelijks leven. Het door lezers en interpretatoren steeds weer met nadruk genoemde 'realisme' van Kafka's proza is als een indirect bewijs op te vatten van de mogelijkheid, dat proza met succes door middel van zich welhaast aan ons opdringende realiteitscodes te decoderen. Want realisme betekent in dit verband dat de taaltekens een werkelijkheid willen denoteren die vergelijkbaar is met die van congruente niet-literaire tekens. Realisme betekent overeenstemming, op zijn minst analogie tussen literaire en reële werkelijkheid. Wanneer men bepaalde premissen accepteert, die van oudsher het domein van de literatuur waren, zoals b.v. dat een mens in een dier veranderd kan worden of dat een hond over zijn ervaringen verslag kan doen, dan lijkt het gebeuren zich in deze verhalen voor het overige volgens 'reële', d.w.z. 'normale' wetten te voltrekken. Dit veelvuldig aangehaalde realisme van Kafka laat een algemene levenswerkelijke decodering toe, die het zonder allerlei bijzondere individuele accentueringen kan stellen en daarom door alle recipiënten, of het nu 'gewone lezers' of literatuur-historici betreft, als karakteristieke eigenschap van deze literatuur beschouwd wordt.
Maar alle recipiënten doen onmiddellijk na die ervaring van realisme, meestal zelfs gelijktijdig, een tweede ervaring op, die de eerste in belangrijke mate relativeert en de receptie bemoeilijkt. Want zo goed als alle lezers voelen zich door de 'normale' decodering niet bevredigd. De op zichzelf sluitende realistische werken hebben namelijk als ze zo opgevat worden geen 'zin', ze hebben zo in feite niets te zeggen, ze verzwijgen hun betekenis. Het realisme als zodanig is geen antwoord, in elk geval is het niet van dien aard dat het als mimesis een eigen waarde zou hebben. Het vormt veeleer de intrigerende grondslag voor de geconstateerde behoefte aan zin en betekenis. En aan die behoefte kan blijkbaar slechts voldaan worden wanneer men een nieuwe premisse toevoegt, namelijk dat de schijnbaar zo realistische teksten wel iets anders moeten betekenen dan ze te zeggen hadden toen men ze nu juist als realistisch opvatte. Nu wordt er een proces van allegorisch of anagogisch duiden op gang gebracht - de eigenlijke receptiefase, die ook rekening houdt met de individuele condities van de recipiënten. De kever in Die Verwandlung kan niet alleen maar een kever zijn, de rechtbanken in Der Prozeß moeten voor meer staan dan aardse rechtbanken, het slot in de gelijknamige roman moet opgevat worden in de geest van een oord der genade. Iedere lezer voelt het als een noodzaak alles wat Kafka geschreven heeft metaforisch te verstaan. Omdat de teksten zo goed als geen aanwijzingen geven (en omdat ook niet-literaire uitlatingen van Kafka daaromtrent weinig concreets bevatten), waar die metaforen voor staan, ziet elke lezer zich genoodzaakt het eigenlijke van deze oneigenlijke literatuur zelf te zoeken. Afhankelijk van de voor elke afzonderlijke recipiënt geldende levensrealiteit komen dan de verschillende, elkaar tegensprekende zin- en betekenisconstituties tot stand. De door iedereen ervaren onbepaaldheid wordt in voor iedereen afzonderlijk actuele bepaaldheid getransformeerd.
Hoewel het er in eerste instantie op lijkt dat het realisme van Kafka een aan algemene vooronderstellingen georiënteerde reële decodering van de teksten moeiteloos toelaat, blijkt al snel dat die decodering niet met succes bekroond wordt, dat een telkens individueel en algemeen geconditioneerd receptieproces noodzakelijk is. Daardoor betoont zich de zojuist geconstateerde uitzonderingspositie van deze teksten als een slechts voorlopige. Ook voor Kafka geldt wat bij andere auteurs van de twintigste eeuw geobserveerd kan worden, namelijk dat het kontrast tussen literatuurcode en levenscodes bijzonder groot is. En het lijkt alleen opgeheven te kunnen worden via de twijfelachtige operatie van een metaforische uitleg.
Inderdaad hebben alle Kafka-lezers (en -exegeten) het uitgangspunt geaccepteerd dat een decodering met behulp van normale codes niet toereikend is, ook al hebben ze dat niet allemaal expressis verbis toegegeven. De wetenschappelijke interpretatie, die het falen van normale decoderingen immers niet slechts uit ervaring kent maar het ook kan verklaren vanuit het inzicht in de specifieke structuur van literaire teksten, krijgt nu met het probleem te maken hoe zij willekeurige metaforische of anagogische duidingen vermijden kan, d.w.z. hoe zij de onbepaaldheid als actuele betekenis zichtbaar kan maken zonder daarbij de onbepaaldheid in eenzijdige, vertekenende bepaaldheid om te zetten of in lege, ongeprofileerde algemeenheden te blijven steken.
... (zie bron voor verdere tekst)
Horst Steinmetz [bron: https--www.dbnl.org/tekst/_for004197501_01/_for004197501_01_0007.php]
--- Over (foto 2): Franz Kafka ---
Franz Kafka (Praag, 3 juli 1883 - Kierling, 3 juni 1924) was een Duitstalige schrijver die wordt gezien als een van de belangrijkste auteurs van de twintigste eeuw. Zijn werk kreeg vooral na zijn dood een grote invloed op de westerse literatuur.
Kafka was aanvankelijk een staatsburger van Oostenrijk-Hongarije en meer in het bijzonder van de provincie Bohemen. Hij groeide op in de Duitstalige Joodse gemeenschap van Praag. Na het uiteenvallen van het Habsburgse keizerrijk en de oprichting van de Eerste Tsjecho-Slowaakse Republiek in 1918 werd Bohemen bij die staat gevoegd en zodoende werd Kafka een Tsjecho-Slowaaks staatsburger. Hij verbleef ook enige tijd in Berlijn, de hoofdstad van de Weimarrepubliek. Dat maakte hem tot een Duitstalige en Midden-Europese auteur die thuis hoorde in het Bohemen van die tijd. De benoeming van Kafka als 'Tsjechisch' auteur is historisch gezien niet helemaal correct, omdat de staat Tsjechië nog niet bestond vóór 1918. Hij kan het beste worden getypeerd als een typische Bohemer, omdat hij zowel het Duits als het Tsjechisch beheerste en met beide taalgemeenschappen in Praag uitstekend overweg kon. In de periode dat Kafka Tsjecho-Slowaaks staatsburger was - van 1918 tot 1924 - woonde en werkte hij voornamelijk in Oostenrijk en Duitsland.
Kafka is vooral bekend als schrijver van de romans Het proces en Het slot alsmede de novelle De gedaanteverwisseling. Zijn werk lijkt zich te kenmerken door een nachtmerrieachtige, onheilspellende sfeer, waarin een machteloos persoon voor schuldig wordt gehouden aan iets wat hem niet wordt meegedeeld en zijn vertwijfeling en wanhoop worden opgevat als een bewijs voor zijn schuld (als kafkaësk bekend geworden), waarin de bureaucratie en de onpersoonlijke maatschappij steeds meer grip krijgen op het individu. Kafka's oeuvre wordt wel gezien als symbool voor de ontwortelde mens in de moderne tijd. Sommigen zijn echter van mening dat het werk van Kafka juist een poging is, in een ogenschijnlijke strijd met 'hogere machten', het initiatief terug te geven aan de individuele mens, die uiteindelijk zelf zijn keuzes maakt en daarvoor verantwoordelijk is. In de Engelse taal is vanuit deze thematiek die Kafka's werk domineert de uitdrukking "Kafka trap" (kafkavalstrik) ontstaan: een beschuldiging die als gegrond wordt beschouwd als de beschuldigde ontkent.
Leven
Familie
Franz Kafka werd geboren in een Duitssprekende, joodse familie in Praag, destijds de hoofdstad van Bohemen in de dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije. Zijn vader Hermann Kafka (1852-1931) kwam uit het Zuid-Boheemse dorp Osek (Wohsek), zijn moeder Julie Kafka-Löwy (1856-1934) uit Podebrady in Midden-Bohemen. Het echtpaar trok naar Praag om daar een groothandel in modeaccessoires en fournituren op te zetten. Hermann wordt door Kafka zelf en zijn biografen omschreven als een zelfingenomen en dominante vader, met wie Kafka een moeizame relatie had.
Hoewel Kafka ook met zijn moeder geen intense relatie had, identificeerde hij zich in hoge mate met zijn familie van moederskant, die in tegenstelling tot zijn vaders familie bekendstond als spiritueel en intellectueel.
Kafka had twee jongere broers, Georg en Heinrich, die al na respectievelijk vijftien en zes maanden stierven en drie jongere zussen, Gabriele (Elli) (1889-1942?), Valerie (Valli) (1890-1942?) en Ottilie (Ottla) (1892-1943). Elli en Valli werden in de Tweede Wereldoorlog naar het getto van lódz gedeporteerd en kwamen aldaar in een concentratiekamp om, terwijl Ottla eerst terechtkwam in Theresienstadt en vandaar met een groep aan haar toevertrouwde kinderen naar Auschwitz werd getransporteerd en hier waarschijnlijk in oktober 1943 werd vergast.
Jeugd en leertijd
Kafka's moedertaal was het Duits, maar hij sprak ook Tsjechisch. Tussen 1889 en 1893 volgde hij de Deutsche Knabenschule in de binnenstad van Praag aan de Fleischmarkt (Vleesmarkt, nu Masná) in het historisch centrum van de destijds nog Oostenrijks-Hongaarse stad Praag. Zijn joodse onderwijs was beperkt tot het vieren van zijn bar mitswa toen hij dertien jaar oud was en het vier keer per jaar bijwonen van diensten in de synagoge.
Na de basisschool werd hij toegelaten tot het staatsgymnasium in Praag, het Duitstalige Altstädter Deutsches Gymnasium. In 1901 deed hij met succes eindexamen. Hij werd daarna toegelaten op de beroemde Duitstalige Karelsuniversiteit van Praag, waar hij begon aan een studie scheikunde, maar al na twee weken omzwaaide naar rechten. Aan het einde van zijn eerste studiejaar ontmoette Kafka de latere schrijver Max Brod, die zijn leven lang zijn beste vriend zou blijven en die na Kafka's dood het grootste deel van zijn werk zou publiceren.
Hij sloot zich aan bij de Lese- und Redehalle der Deutschen Studenten, een studentenvereniging die onder meer literaire evenementen en lezingen verzorgde. In deze periode nam hij tekenlessen, maar aan Felice Bauer zou hij in 1913 schrijven, dat de schoolse lerares zijn natuurlijk talent had bedorven. Ook volgde Kafka een semester Germanistiek en Kunstgeschiedenis; hij overwoog enige tijd om deze studie voort te zetten aan de universiteit van München, maar bleef de rechtenstudie trouw, die hij op 18 juni 1906 zonder studievertraging bekroonde met een promotie tot doctor in de rechten bij professor Alfred Weber. Na zijn afstuderen vervulde hij zijn civiele dienstplicht door een jaar lang onbetaald te werken als klerk aan een rechtbank.
Loopbaan
Op 1 november 1907 trad Kafka in dienst bij Assicurazioni Generali, een commerciële Italiaanse verzekeringsmaatschappij. Na hier slechts negen maanden te hebben gewerkt nam Kafka op 15 juli 1908 ontslag, naar eigen zeggen, omdat de lange werktijd hem te zeer hinderde in het beoefenen van zijn grote passie: schrijven. Twee weken later trad hij in dienst bij het Verzekeringsinstituut voor Arbeidersongevallen van het koninkrijk Bohemen, waar hij bleef werken tot zijn vroegtijdige pensionering in 1922. Hoewel hij zijn werk vaak afdeed als een 'Brotberuf', werden zijn prestaties door zijn werkgever zeer gewaardeerd, wat onder meer blijkt uit de promoties die Kafka maakte tijdens zijn loopbaan. Zijn taak was het beperken van veiligheidsrisico's voor arbeiders die met - toen vaak nog onveilige - machines moesten werken; hiertoe bezocht hij vele fabrieken en schreef hij voorlichtingsmateriaal. Verder was hij verantwoordelijk voor de indeling van bedrijven in risicogroepen. Dat hij ook schadeclaims moest betwisten bracht hem soms in gewetensnood, maar het bedrijf liet hem vaak de ruimte om coulant te zijn voor de slachtoffers, die soms blijvend letsel hadden geleden.
Naast zijn baan bij de verzekeringsmaatschappij bleef Kafka schrijven, waarbij hij een specifieke dagindeling aanhield: 's morgens werkte hij op kantoor, 's middags ging hij enkele uren slapen, daarna ging hij wandelen, eten met vrienden of familie, om zich dan 's avonds aan het schrijven te zetten, waar hij tot diep in de nacht mee doorging. Tijdens een van die nachten zette hij 'als in een roes' het verhaal Das Urteil (Het vonnis) op papier.
In 1911 nodigde zijn zwager Karl Hermann - echtgenoot van zijn zus Elli - Kafka uit om mee te werken aan het besturen van de Prager Asbestwerke Hermann und Co. een asbestfabriek in Praag. Kafka deed mee en bleef enige tijd veel van zijn vrije tijd in de fabriek steken, maar hij verfoeide het werk, omdat het hem afhield van het schrijven. In de herfst van 1912 was hij er niet ver meer van af zelfmoord te plegen vanwege zijn werk in de fabriek. Door een dringende oproep van Max Brod aan Kafka's moeder Julie werd de dreigende crisis bezworen en kon een opvolger worden gevonden.
Relaties
Felice Bauer
Kafka had een problematische verhouding met vrouwen. In 1912 ontmoette hij ten huize van Max Brod de Berlijnse Felice Bauer (1887-1960), vertegenwoordigster van een bedrijf dat in dictafoons handelde. In de vijf jaren die volgden ontstond een intensieve correspondentie tussen Kafka en Bauer. Af en toe ontmoetten zij elkaar, wat tweemaal leidde tot een verloving. De eerste verloving werd al snel weer verbroken, nadat een (te intieme) briefwisseling met Grete Bloch, een vriendin van Felice die zich juist inspande voor hun relatie, aan Felice bekend werd. Kafka zag de confrontatie met hen en hun bewijsmateriaal als een rechtszaak. Dit heeft hem wellicht stof gegeven voor zijn bekende roman Der Process. Kafka's liefde voor Felice was een platonische liefde, die hij voornamelijk in stand hield via zijn brieven. Gaandeweg besefte hij, hoe moeilijk een traditioneel huwelijksleven zou zijn met de veel 'aardsere' Felice, vooral bij zijn neiging zich op te sluiten achter zijn bureau. De relatie leek dan toch tot een huwelijk te leiden, totdat bij Kafka in 1917 beginnende longtuberculose werd geconstateerd; Felice wilde hem niet in de steek laten na het bekend worden van de diagnose, maar de auteur zelf was onverbiddelijk en verbrak de relatie definitief. Op doktersadvies vroeg en kreeg hij hierna vele malen langdurige verloven om te kuren in diverse sanatoria, waarna het tijdelijk weer beter met hem ging.
Kafka verloofde zich in 1919 met Julie Wohryzek, een secretaresse uit Praag, maar zijn vader, gevoelig voor status, verzette zich hevig tegen de relatie. Hij verbrak de verloving een jaar later, maar ging zich nu scherper verzetten tegen de invloed van zijn vader, die zijn zoon graag als opvolger had gezien in zijn groothandel. Een verzet dat tot uitdrukking kwam in Kafka's uitvoerige Brief an den Vater, een 45 pagina's lang epistel. Zijn vader kreeg de brief nooit onder ogen, maar wel liet de auteur hem zien aan zijn moeder en enkele goede vrienden.
In het begin van de jaren twintig ontwikkelde zich tussen Kafka en de vrijgevochten Tsjechische journaliste en schrijfster Milena Jesenská, die enkele van zijn verhalen op hoog niveau in het Tsjechisch vertaalde, een kortstondige, maar zeer intense relatie. Van alle vrouwen in zijn leven - er waren nog diverse 'affaires' - heeft Milena de uiterst fijngevoelige auteur waarschijnlijk het best aangevoeld en op zijn minst kon zij hem bij hun schaarse ontmoetingen over zijn angsten heen helpen. Milena, die in Wenen woonde maar een slecht huwelijk had, ging niet in op zijn smeekbeden om naar Praag te komen om daar met hem samen te wonen. De flamboyante kunstenares - ze was pas 24 - voorvoelde dat ze met Kafka, hoe intens hun verhouding ook mocht zijn, toch beperkt zou worden in haar vrijheid. Dat bleek uiteindelijk de doodsteek voor hun relatie en in 1922 verbood hij haar om hem nog langer te schrijven, een verzoek waar ze zich overigens niet aan hield.
In 1923 vertrok Kafka voor enige tijd naar Berlijn, in de hoop zich zonder de bemoeienis van familie beter op zijn schrijven te kunnen concentreren. In die periode ontmoette hij Dora Diamant, een vijfentwintigjarige kleuterschoollerares uit een orthodox joods gezin. Dora werd Kafka's levensgezellin in Berlijn en beïnvloedde Kafka's groeiende interesse in de Talmoed. Bij haar proefde Kafka uiteindelijk iets van huwelijksgeluk. Kafka kreeg belangstelling voor het Zionisme en met Dora maakte hij plannen om te emigreren naar Palestina.
Gezondheid
In 1917 begon Kafka regelmatig bloed op te geven en werd de diagnose tuberculose gesteld. Het leidde tot een bijna obsessief zelfbeklag in zijn brieven aan Felice, wie hij zijn ziekte als reden voorhield om zijn verloving te verbreken. Maar ook zijn schrijverschap zag hij als struikelblok voor een 'gewoon' gezinsleven, dat met de levenslustiger en minder intellectueel ingestelde Felice zonder twijfel een groot probleem zou zijn geworden. Zelf zag hij zijn ziekte als metafoor voor het mislukken van zijn leven, waarvan hij de definitieve zin nu in het schrijverschap zocht. Kafka, die hypochondrische trekken had, leed, zoals nu wordt aangenomen, aan klinische depressie en sociale fobie, maar had ook fysieke, vermoedelijk stressgerelateerde verschijnselen van migraine, slapeloosheid, constipatie en steenpuisten. Kafka wantrouwde de reguliere geneeskunde en probeerde zijn klachten te bestrijden met naturopathische kuren, een vegetarisch dieet en het drinken van ongepasteuriseerde melk. Zijn vakantiedagen gebruikte hij om rustkuren te ondergaan in sanatoria, waarvoor zijn werkgever hem vaak buitengewoon verlof toestond. In 1922 werd de schrijver wegens zijn algehele lichamelijke toestand vervroegd pensioen verleend.
Het graf van Kafka
Nadat in 1920 longtuberculose bij hem was vastgesteld, bezocht Kafka kuuroorden in Silezië en Tirol en vestigde hij zich voorlopig in Berlijn. Hoewel Kafka's persoonlijke situatie na zijn verhuizing naar Berlijn enigszins was verbeterd en hij weer zeer veel schreef, was de inflatiewinter van 1923-1924 in Berlijn funest voor zijn reeds wankele gezondheid. Essentiële levensmiddelen werden schaars en hij moest die uit Praag laten komen; daarbij was de kou in het slecht verwarmde onderkomen niet bevorderlijk voor zijn genezing. Toen Brod hem in maart 1924 bezocht was zijn toestand zeer verslechterd; in april werd ook strottenhoofdtuberculose geconstateerd. Het was duidelijk dat Kafka niet lang meer te leven had: men kende nog geen antibiotica en infuusvoeding, zodat Kafka steeds moeilijker kon eten, een toestand die trekken vertoonde van de figuur Gregor in De gedaanteverwisseling en de hoofdpersoon van zijn novelle Een hongerkunstenaar.
In zijn laatste maanden werd hij bijgestaan door vriend en medicus Robert Klopstock, die kritisch toezicht hield op Kafka's medische verzorging, maar de patiënt kon alleen nog met pijnstillers worden geholpen. Kafka werd opgenomen in het sanatorium Kierling bij Wenen, waar hij op 3 juni 1924 met Dora aan zijn zijde stierf, waarschijnlijk aan ondervoeding. Zijn stoffelijk overschot werd overgebracht naar Praag, waar hij op 11 juni 1924 werd begraven op de Nieuwe Joodse Begraafplaats in Zizkov.
Schrijverschap
Kafka zag het schrijven als een diepe innerlijke noodzaak, al was het voor hem 'een vreselijke bezigheid', die 'een volledige opening van lichaam en ziel' inhield. Hij sprak van 'de bevroren zee in ons'; een boek moest zijn als 'de bijl' waarmee die zee moest worden 'opengehakt'. Schrijven diende men volgens Kafka te doen alsof men zich bevindt in een donkere tunnel, nog zonder te weten hoe de personages zich verder zullen ontwikkelen. In Duitsland werd Kafka's werk in 1933 door de nationaalsocialisten verboden.
Tekstgeschiedenis
Tijdens zijn leven publiceerde Kafka slechts enkele korte verhalen alsmede de novelle De gedaanteverwisseling, wat maar een zeer beperkt deel was van zijn werk. Van de grote romans die hij tijdens zijn leven schreef werden Het slot en Amerika nooit voltooid. Het proces eindigt wel, maar het zevende hoofdstuk bleef onvoltooid en bovendien is de volgorde van de hoofdstukken onzeker. Kafka schreef al zijn werken in het Duits, afgezien van enkele brieven in het Tsjechisch aan zijn geliefde Milena Jesenská.
Voor zijn dood droeg Kafka zijn vriend en executeur-testamentair Max Brod schriftelijk op om zijn manuscripten te vernietigen. Maar Brod zag in de schriftelijke aanwijzing van zijn vriend, dat juist hij dit 'vonnis' moest voltrekken, een vrijbrief om dit niet te doen: hij, die Kafka's werk juist als geen ander kende en waardeerde, had zijn vriend meermalen laten weten zijn uiterste best te zullen doen, om zijn werk te behouden voor het nageslacht. Over deze door Brod veronderstelde dubbelzinnigheid van Kafka's 'testament' (in feite niet meer dan een kort briefje) is naderhand de nodige discussie ontstaan. Hoe serieus Kafka's wens was, dat al zijn ongepubliceerde werk moest worden vernietigd, zal wellicht nooit helemaal duidelijk worden. Wel staat vast dat de schrijver diverse manuscripten, waaronder tal van verhalen en minstens één toneelstuk, zelf heeft vernietigd of heeft laten verbranden door zijn vriendin Dora.
Voor zover Brod de manuscripten van Kafka voor de oorlog niet in handen wist te krijgen, werd aan Kafka's laatste wil voldaan door de Gestapo, die begin 1933, na de machtsovername door Hitler, ongeveer 20 dagboeken en 35 brieven in beslag nam in de Berlijnse woning van Dora. Ondanks de actieve bemoeienis van de Tsjechische ambassade in Berlijn, werden deze en andere manuscripten die in handen van de nazi's vielen nooit meer teruggevonden en gelden zij als verloren.
Brod echter negeerde de instructies van zijn vriend en zorgde voor de postume publicatie van het grootste deel van diens werk. Hij publiceerde Kafka's grote romans al in de jaren twintig; het bij elkaar brengen en publiceren van het overige werk, vooral de grote aantallen dagboeken en brieven, lukte hem niet meer voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. In de nacht voor de bezetting van Praag door de nazi's in maart 1939, slaagde hij erin mét de meeste manuscripten van Kafka naar Palestina te ontkomen, waarna ook het overige nagelaten werk van zijn vriend geleidelijk kon worden gepubliceerd.
De uitgaven door Brod zijn echter omstreden: Kafka was overleden zonder zijn manuscripten voor publicatie gereed te maken. Sommige werken - zoals Het slot, dat midden in een zin eindigde, en Het proces, waarvan de hoofdstukken ongenummerd waren - waren incompleet en sommige (Het slot) waren qua inhoud nogal dubbelzinnig. Het lijkt erop dat Brod zich nogal wat vrijheid veroorloofde om Kafka's werken aan te passen aan zijn eigen smaak: hij verplaatste enkele hoofdstukken, wijzigde zinnen en woorden en veranderde op sommige plaatsen de interpunctie. De 'Brodedities' van Kafka's werk worden ook wel de definitieve edities genoemd. Volgens de uitgever van de Engelse editie van Het slot (The Castle, Schocken Books, 1998), is Malcolm Pasley er in 1961 in geslaagd het grootste deel van de manuscripten van Kafka bijeen te brengen in de Bodleian Library van de Universiteit van Oxford. De originele tekst van Het proces werd later geveild en bevindt zich tegenwoordig in het Duitse Literatuurarchief te Marbach.
Pasley stelde na Kafka's manuscripten bijeen te hebben gebracht een gezelschap samen (met onder meer Gerhard Neumann, Jost Schillemeit en Jürgen Born) dat de romans in de oorspronkelijke staat moest herstellen. S. Fischer Verlag publiceerde de gereconstrueerde romans. Pasley was de eindredacteur voor Das Schloß (Het slot) uit 1982 en Der Prozeß (Het proces) uit 1990. Jost Schillemeit was de eindredacteur van Der Verschollene (Kafka's titel, Max Brod noemde het Amerika) uit 1983. Deze kritische teksten kunnen op het internet worden gevonden op Het Kafka Project.
Sinds 2008 worden de nagelaten papieren van Kafka betwist door de staat Israël en de zusters Eva en Hava Hoffe, dochters van de overleden secretaresse van Max Brod. Dezen willen het materiaal verkopen aan het Duitse Literatuurarchief in Marbach. Israël beschouwt de erfenis als cultureel erfgoed. De papieren bevinden zich in bankkluizen te Zürich en Tel Aviv.
Op 14 oktober 2012 vonniste een Israëlische rechtbank, dat alle resterende documenten moesten worden overgedragen aan het archief van de Nationale Bibliotheek. Rechter Talia Kopelman-Pardo besloot, dat "de geschriften van Kafka, net als de verzameling-Brod, geen geschenk konden zijn aan de dochters van Hoffe". Dit vonnis werd in 2016 bevestigd door het Israëlisch Hooggerechtshof.
Schrijfstijl
Kafka's taalgebruik is zeer precies en leunt aan tegen het naturalisme van Flaubert, wiens L'Education sentimentale tot zijn lievelingsliteratuur behoorde. Dit contrasteert met het bijna droomachtig-vreemde van de wereld die hij oproept, maar die hij met zijn beeldend-realistische beschrijvingen wel zeer geloofwaardig maakt. Hierin wordt hij wel gezien als een voorloper van het surrealisme. Men bespeurt in zijn puristische, soms bevreemdend strenge taalgebruik invloed van het Praagse Duits, dat door de geïsoleerde positie van de Duitstaligen in Praag een min of meer puristische schrijftaal was, alsmede van zijn juridische vorming. Ook werd hij beïnvloed door het Jiddisch. In Kafka's teksten staan betrekkelijk weinig bijvoeglijke naamwoorden. Sommige voegwoorden worden opmerkelijk vaak gebruikt: 'als ..., dan ...', 'desondanks' en vooral 'maar', waarmee telkens verschillende mogelijkheden tegenover elkaar worden gesteld. De taal van de fictieve personages verschilt meestal niet van de taal van de verteller, waardoor de verhalen iets droomachtigs krijgen; deze indruk ontstaat mede doordat reële en irreële gebeurtenissen alsmede feiten en oordelen/interpretaties/gedachten over die feiten, naadloos in elkaar overlopen. De lezer lijkt opgesloten in het brein van de hoofdpersoon, maar voelt tegelijk dat de dingen 'anders' zijn dan hoe hij ze beleeft.
Literatuurkritische interpretatie
Critici hebben geprobeerd Kafka's werk te categoriseren in verschillende literaire stromingen als het modernisme en het magisch realisme. Sommige critici menen in Kafka's werk een marxistische invloed te ontwaren, vooral vanwege de kritische kanttekeningen bij de vervreemding. Anderen zien in de anti-bureaucratische houding juist een anarchistische invloed. Ook het jodendom en de werking van Freud worden weleens genoemd. Thomas Mann en Max Brod zagen Kafka's oeuvre zelfs als een metafysische zoektocht naar God. Daartegenover staan de hopeloosheid en absurditeit die in Kafka's gehele oeuvre te vinden zijn en die juist als kenmerkend gelden voor het existentialisme, net als overigens de verantwoordelijkheid van het individu.
In Het proces komt expliciet het thema van de schuld aan de orde. Schuld bij Kafka moet echter niet in de gewone betekenis worden gezien - al lijkt het er soms wel op. Als echter de bewakers van hoofdpersoon Jozef K. zeggen, dat 'de autoriteiten door de schuld worden aangetrokken, zoals het in de wet staat', kan de schuld eerder worden gezien in de joodse zin, namelijk in de aardse onvolmaaktheid van de mens. Dat Kafka's personages voortdurend in hun 'gewone leven' worden gestoord, heeft hiermee te maken: want die 'schuld' van de mens dient hem te bewegen, actief op zoek te gaan naar de zin van zijn bestaan. 'De wet waar allen naar streven' uit de beroemde parabel Voor de wet in Het proces vertegenwoordigt daartegenover blijkbaar de volmaaktheid, waar de mens, die ernaar streeft, kennelijk wel een glans van kan zien: 'maar wel ziet hij nu in het donker een glans, die onverdoofbaar uit de deur van de wet tevoorschijn breekt.'
De thema's vervreemding en vervolging worden veelvuldig benadrukt als fundamenteel voor het werk van Kafka, zozeer, dat dit ook een tegenbeweging op gang heeft gebracht. Vele critici zijn van mening dat Kafka's oeuvre niet slechts het product is van een gekwelde en eenzame schrijver, maar veel doordachter en rebelser, en niet puur herleidbaar op psychologische 'complexen' van de auteur. Kafka zelf moest van psychologische interpretaties en de psychoanalyse trouwens niets hebben. Tegenwoordig wordt er meer op gewezen dat Kafka en zijn omgeving - zoals blijkt uit aantekeningen van Kafka's vrienden - hartelijk konden lachen om zijn absurdistische verhalen. Vestdijk beschrijft hoe hij samen met Marsman over de grond rolde van het lachen na lezing van het eerste hoofdstuk van Het proces. Ook van de schrijver zelf wordt bericht, dat hij luidop lachte toen hij dit hoofdstuk voorlas aan zijn vrienden. In al zijn tragiek klinkt hier veel joodse humor in door, die bijvoorbeeld ook te vinden is in de verhalen van de rabbijn Baalschem, zoals verzameld door Martin Buber; verhalen die Kafka bij voorkeur las. Sommigen menen dat Kafka zelf nooit door heeft gehad hoezeer zijn verhalen een voorspelling van de werkelijkheid bleken, en hoezeer het lachen ons zou vergaan. Uit de Gesprekken met Kafka van Gustav Janouch komt echter het beeld naar voren van een man die zich hyperbewust was van de mogelijke gevolgen van elk woord, en er juist daarom zo voorzichtig en precies mee was. Daarbij zijn de voortekenen van de nabije toekomst hem blijkbaar niet ontgaan: Kafka voorspelt in het boek de verwoesting van Duitsland, bijna twintig jaar voor de Tweede Wereldoorlog.
Milan Kundera noemt de surrealistische humor van Kafka de belangrijkste inspiratiebron voor schrijvers en filmmakers als Federico Fellini, Gabriel García Márquez, Carlos Fuentes en Salman Rushdie. Márquez heeft gezegd dat het lezen van De gedaanteverwisseling voor hem heeft duidelijk gemaakt 'dat het mogelijk is om op een andere manier te schrijven'. In de Nederlandse literatuur oefende Kafka invloed uit op onder anderen F. Bordewijk, Willem Brakman, Willem Frederik Hermans en mede-tbc-patiënt Adriaan Morriën.
Vertalingen
Kafka is door verschillende vertalers in het Nederlands vertaald. Doorgaans wordt voor Het proces de vertaling van Alice van Nahuys gebruikt, voor Het slot die van Guus Sötemann en voor Amerika en de Verzamelde vertellingen die van Nini Brunt. Voor hun nieuwe, gemoderniseerde en vloeiende vertaling van Het slot (1999, Querido) gingen Willem van Toorn en Gerda Meijerink uit van Kafka's tekst zoals die door Malcolm Pasley in 1982 is bezorgd.
De verhalen die Kafka tijdens zijn leven gepubliceerd zag, zijn in Nederland gebundeld in Een hongerkunstenaar, terwijl zijn postuum gepubliceerde verhalen in de bundel Bij de bouw van de Chinese muur te verkrijgen zijn. Beide verhalenbundels zijn samen met Kafka's drie grote romans gebundeld in Querido's Franz Kafka: Verzameld Werk (1977). In 2022 presenteerde Willem van Toorn zijn vertaling van Kafka's Verzameld proza en in 2024, net voor zijn overlijden, zijn Ik moet u zo ontzettend veel schrijven. Een keuze uit de brieven van Franz Kafka, 1900-1920, allebei uitgegeven bij Athenaeum - Polak & Van Gennep.
Tekeningen
Pas na de dood van Hoffe en de daaropvolgende processen kon de volledige nalatenschap van Kafka worden geïnventariseerd. Daarbij doken de tekeningen uit zijn jonge jaren op, in een tekenschrift, in notitieboeken en op losse vellen. Ze werden gebundeld uitgegeven, ook in een Nederlandse editie:
Franz Kafka, De tekeningen; bezorgd door Andreas Kilcher, vertaald door Willem van Toorn; Athenaeum-Polak & Van Gennep, 2021.,
Verfilmingen
Kafka in muziek
In 2011 maakt de Duitse elektronica-muzikant Wolfgang Voigt het album Kafkatrax waarin verknipte uitspraken van Kafka worden verwerkt.
Bibliografie
Jaartallen tussen ronde haken geven het jaar van publicatie aan en jaartallen tussen vierkante haken geven het ontstaansjaar aan.
Tijdens Kafka's leven gepubliceerd
Postuum gepubliceerd
Romans (alle onvoltooid)
Korte verhalen (keuze)
Brieven en dagboeken
Kafka schreef tijdens zijn leven vele brieven aan vrienden en familie. Aan zijn vader schreef hij een lange, niet verstuurde brief, die postuum werd uitgegeven als Brief an den Vater en een bijzonder goede bron is om Kafka's minderwaardigheidsgevoelens en zijn angst voor gezagsinstanties te begrijpen.
Van de brieven aan zijn geliefden zijn die aan Felice het omvangrijkst, die aan Milena, die tijdens haar relatie met Kafka een getrouwde vrouw was, het intiemst. De brieven aan Felice bevinden zich in een privécollectie.
De correspondentie tussen hem en zijn zuster Ottilie (111 brieven, post- en prentbriefkaarten) maakt veel duidelijk over zijn zielenleven en is in 2011 door de erven verkocht aan het Deutsches Literaturarchiv in Marbach en de Bodleian Library in Oxford. Het plan is ze te digitaliseren en openbaar toegankelijk te maken.
Tussen 1909 en 1923 hield Kafka een dagboek bij.
Tekeningen
Secundaire literatuur
Kafka in de Nederlandse taal
Het Nederlandse woord kafkaiaans of kafkaësk houdt nauw verband met de ervaringen van de personages in Kafka's wereld: kafkaiaanse toestanden bijvoorbeeld zijn op raadselachtige wijze beangstigend, bedreigend (vooral door een overgeperfectioneerde samenleving, die zich aan de controle van het individu onttrekt, of waarover het machteloze individu geen controle meer heeft) (volgens Van Dale). In lijn hiermee lanceerde de Belgische overheid in 2005 een website kafka.be, waarop toenmalig staatssecretaris voor administratieve vereenvoudiging (Vincent Van Quickenborne) zijn voorstellen om de bureaucratie tegen te gaan verzamelde en toelichtte. In 2006 richtte Kennisland de Kafkabrigade op om bureaucratische toestanden te onderzoeken bij de Nederlandse overheid. Sinds 1 september 2010 is de kafkabrigade een internationaal opererende instelling die onnodige bureaucratie onderzoekt en bestrijdt.
Kafkaësk worden bijvoorbeeld situaties genoemd waarin iemand ergens van beschuldigd wordt, maar niet te horen krijgt waarván precies, zodat het voeren van een verweer onmogelijk is, waarin iemands onbekendheid met de beschuldiging niet wordt opgevat als aanwijzing voor onschuld doch juist als bewijs voor het tegendeel, of waarin iemand opgezadeld wordt met een onmogelijke omgekeerde bewijslast, bijvoorbeeld met betrekking tot negatieve feiten.
De eerste Nederlandse vertaling (en een van de eerste vertalingen überhaupt) van Kafka is van de hand van Paul van Ostaijen: vijf teksten uit Beschouwing verschenen in 1925.
Uitspraak (laat
||over: Franz Kafka
||taal: nl
||jaar: 1966
||druk: ?
||pag.: 69p
||opm.: paperback|zo goed als nieuw|pagina 1 bevat notitie|onderlijningen in potlood
||isbn: N/A
||code: 2:000373
--- Over het boek (foto 1): Franz Kafka ---
Franz kafka - Problemen rond receptie en interpretatie van zijn werken
Samenvatting. - In het eerste deel wordt een poging ondernomen, literaire receptie en literatuurwetenschappelijke interpretatie van elkaar af te bakenen. Receptie wordt gedefinieerd als een proces, met behulp waarvan de lezer het literaire werk met zijn potentiële betekenissen in zijn eigen levens- en denkwerkelijkheid probeert te integreren. De literatuurwetenschappelijke interpretatie moet dergelijke integratiepogingen trachten te vermijden, wanneer zij niet aan de revideerbaarheid van de receptie overgeleverd wil zijn. Zij heeft juist tot taak de discrepantie tussen literatuur- en levenscodes te accentueren, daarbij rekening houdend met de vigerende historische situatie. De literatuurwetenschappelijke interpretatie moet dus suspensief te werk gaan.
Het tweede deel tracht aan te tonen, dat een bevredigende receptie van Kafka's teksten niet mogelijk is. Ook het vaak geciteerde 'realisme' van Kafka biedt geen steun. Alle receptiepogingen verwijzen de lezer steeds naar zich zelf en de cate- gorieën van zijn werkelijkheidsmodellen terug. De oorzaak hiervan moet men in de structurering van de teksten zoeken, waardoor deze op niet-literaire werkelijkheid lijken. De mislukkende receptie is tegelijk onderwerp van de literatuurwetenschappelijke interpretatie, omdat de teksten thematiseren, wat hun receptie demonstreert: de hoofdpersonen lijden bij hun poging de op hen afkomende werkelijkheid beheersbaar te maken op dezelfde manier schipbreuk als de recipiënten bij de receptie van de teksten. Tekststructuur en receptiestructuur dekken elkaar. (Schr.)
I
De betrekkelijk korte historie van het onderzoek met betrekking tot Franz Kafka vormt een bijzonder markant voorbeeld van macht en onmacht van de literaire interpretatie. De wegen en dwaalwegen ervan geven daarom aanleiding, na te denken over de problematiek van de literaire interpretatie in haar samenhang met de moeilijkheden, waar Kafka's werk het onderzoek voor plaatst.
Weliswaar is men het er tegenwoordig over het algemeen wel over eens dat de literatuur van de twintigste eeuw andere en hogere eisen aan haar lezers stelt dan die uit vroegere perioden, maar dit verklaart toch niet alle moeilijkheden en tegenstrijdigheden van de Kafka-interpretatie. Ook Kafka's werken zijn als literaire teksten onderworpen aan de voor alle literatuur geldende voorwaarden; d.w.z. ze konfronteren hun recipiënten met hermeneutische problemen, die zich in principe bij elke vorm van literatuur voordoen. Wellicht met uitzondering van de zogeheten triviale literatuur, die in de regel moeiteloos in de levensen wensvoorstellingen van haar konsumenten in te passen valt, verlangt de zogenaamde betere literatuur van haar recipiënten, dat deze haar met enige inspanning in hun ervarings- en denkwereld opnemen. Ook de geschiedenis van de Kafka-interpretatie en -receptie kan als een voortdurend pogen beschouwd worden, vanuit de meest verschillende standpunten en met oneindig veel moeite Kafka's werken op de een of andere manier tot een integraal bestanddeel van de wereld van de twintigste eeuw te maken. Al in 1950 oefende Heinz Politzer kritiek op de neiging van vele onderzoekers, de voor Kafka typische 'Symbolsprache in einen der gerade im Schwange befindlichen Dialekte (zu übersetzen), sei es der Jargon der existentialistischen Philosophie, der Theologie der Krise oder der Psychoanalyse'. Zo'n vertaling in gangbare dialecten - Politzers opsomming zou overigens nog aanzienlijk uitgebreid kunnen worden - heeft geen ander doel dan het vinden van een verklaring voor al het bevreemdende waarmee men na de lectuur van Kafka's romans en verhalen blijft zitten, om het werk op die manier met behulp van bekende gedragspatronen en interpretatiemodellen in het eigen begripskader te integreren. Deze 'integratie' als vorm van interpretatie is overigens niet alleen kenmerkend voor de discussie rond Kafka, maar ligt eveneens ten grondslag aan de houding van andere interpretatoren of andere tijden ten opzichte van andere auteurs en hun oeuvre.
Het proces, dat in de meest uitgebreide zin de integratie van de literaire tekst in het normale leven tot doel heeft, noemen we in het hierna volgende receptie. Receptie ligt in de eerste plaats ten grondslag aan de lectuur van de niet literair-wetenschappelijk onderlegde lezer en vormt zelfs de voorwaarde voor het volhouden van het eenmaal op gang gekomen leesproces. Het oordeel van de lezer over een literair werk is er in hoge mate van afhankelijk of de poging tot integratie van de tekst in zijn eigen wereld slaagt of mislukt. Ook wanneer het lezen leidt tot een verrijking van zijn routines en inzichten, wat door een man als Dieter Wellershoff tot de positieve uitwerkingen van literatuur gerekend wordt, dan nog accepteert de lezer deze verrijking normaal gesproken slechts dan, wanneer hij in het verlengde van zijn perspectief op het leven en de wereld ligt.
Maar dit soort integratiepogingen is niet alleen de basis van de receptie Waarvan bij het normale lezen sprake is. Ook de literairwetenschappelijke interpretatie voltrok zich in het verleden in verreweg de meeste gevallen volgens de schema's van de receptie. De Kafkainterpretatie vormt daarvoor slechts een van de talloze voorbeelden. De literair-wetenschappelijke interpretatie viel tot nu toe in haar resultaten nauwelijks van de receptie te onderscheiden, hoogstens in de graad van bewustheid, waarmee zij recepties schriftelijk vastlegde. Haar voornaamste activiteit bestond uit het rationaliseren en formuleren van integratieprocessen, waarbij die rationalisaties en formuleringen niet zelden tot wetenschappelijk gefundeerde methodische procédés uitgeroepen werden. De interpretatie is bijvoorbeeld ook in die gevallen met rationele verklaringen te hulp gekomen, waar de 'eenvoudige' lezer door de tekst zich 'slechts' aangesproken voelde, getroffen was, zonder in staat te zijn de hem beroerende beleving, de hem door de literatuur geschonken ervaring bewust in zijn wereld in te passen. Emil Staigers beroemde uitspraak: 'DaB wir begreifen, was uns ergreift, das ist das Ziel aller Literaturwissenschaft', is niet alleen als devies van de intussen berucht geworden richting der immanente interpretatie een exakte omschrijving van de gangbare praktijk in de literatuurwetenschap. De weg die van emotionele gegrepenheid naar intellectueel begrijpen voert komt precies overeen met het rationaliseringsproces waarmee de literatuurwetenschap de bij het lezen ervaren belevenissen te lijf ging en waarvan het doel was, het literaire werk dat zulke belevenissen en ervaringen oproept in het gangbare levens- en voorstellingspatroon in te passen. 'Begrijpen' betekent in dit verband vooral: de voor velerlei uitleg vatbare wereld van het literaire werk overzichtelijk en ondubbelzinnig maken, haar zo uitleggen, dat ze zich laat onderwerpen aan bekende en erkende normen.
Nu bestaan er echter niet alleen in verschillende historische perioden verschillende modellen tot verklaring van de werkelijkheid, maar er zijn ook in een en dezelfde periode meer dan een van zulke systemen tegelijkertijd, elkaar beconcurrerend dan wel aanvullend. Daarom kunnen literair-wetenschappelijke interpretaties die de veronderstelde betekenis van literaire werken aanpassen aan die systemen of modellen nooit meer dan een tijdelijke of tot bepaalde groepen beperkte geldigheid bereiken. Receptief gestructureerde interpretaties dragen van meet af aan de mogelijkheid of zelfs de noodzaak met zich mee, dat ze na verloop van tijd herzien kunnen en moeten worden.
Wanneer de literair-wetenschappelijke interpretatie niet in het kielzog van de receptie wil belanden moet ze een andere koers inslaan met een andere doelstelling dan de receptie. Een van haar taken zou het dan bijvoorbeeld zijn literaire teksten op de vraag te onderzoeken, welke kenmerken ervan de telkens verschillende normaliseringen mogelijk maken, waarom alle lezen tot tenminste partieel afgerond normaliseren kan leiden. Zij dient zich te bezinnen op de voorwaarden, waaronder de polyrecipiëerbaarheid van literaire teksten tot stand komt. Kan ze deze vragen dichter bij een oplossing brengen, dan moet ze trachten een modus van omgang met literaire teksten te ontwerpen, die een bijdrage levert tot de interpretatie van die teksten, zonder evenwel in normaliserend recipiëren af te glijden.
Het onderzoek naar deze problemen is de laatste jaren met kracht ter hand genomen en heeft sterke impulsen gekregen door de discussie rond de onbepaaldheid, die aan literaire in tegenstelling tot andere teksten eigen is. Die onbepaaldheid is niet slechts die van een schematische vorm, zoals Roman Ingarden het literaire kunstwerk opvat, het is ook niet slechts een door structurele 'Leerstellen' veroorzaakte onbepaaldheid die Wolfgang Iser als bijzonder kenmerk en als voorwaarde voor de werking van literaire teksten beschouwt, maar zij wordt ook en vooral bepaald door de transformatie van de omgangstaal tot dichterlijke taal. In een dichterlijke tekst namelijk wordt de gebruikstaal beroofd van haar gangbare interne verwijzingen naar vaste betekenissen. Ook Wanneer de niet-literaire taal, het taalgebruik van alledag, geenszins als een systeem opgevat mag worden dat in zichzelf en in elk van zijn tekens onveranderlijke ondubbelzinnigheid bezit, het staat toch wel vast, dat door dit taalgebruik in bijna alle kommunicatiesituaties verstaanbaarheid op grond van kontextuele situeringen mogelijk en ook aanwezig is. Taalredundantie, mimiek, gebarentaal enz. behoeden de niet-literaire kommunikatie door middel van taal in de regel voor mislukken. In het uiterste geval wordt de duidelijkheid juist bereikt door de 'Interferenz der Unklarheiten'.
Anders is het gesteld met het poëtisch taalgebruik in de literatuur. De in de omgangstaal algemeen tot stand komende directe relatie tussen significanten en daarop te betrekken significaten is in de poëtische taal opgeheven en kan alleen door telkens nieuwe en verschillende inpassing in al bestaande kommunikatiesituaties (voorlopig) hersteld worden. Poëtisering van taal zet de konventionele regels, volgens welke de verwijzing van significanten naar te verwachten significaten geordend wordt, op losse schroeven, wat een polyinterpretabiliteit ten gevolge heeft die programmatisch mag heten en in het algemeen als onbepaaldheid te omschrijven valt.
De taalkundig zowel als structureel bepaalde onbepaaldheid van literaire teksten dwingt elke lezer ertoe, een voor hem mogelijke, vanuit de door hem ingebrachte voorwaardelijkheden gestuurde betekenis, een zin in de door hem gelezen werken te vinden. Hij ziet zich genoodzaakt de zich hem als zuivere significantentaal presenterende poëtische taal van significaten te voorzien, om zo de onbepaaldheid in een subjectief, d.w.z. de afzonderlijke recipiënt overtuigende bepaaldheid te transponeren. Semiotisch uitgedrukt: Literatuur presenteert zich als vreemde code, die niettemin van de lezer verlangt, dat deze hem vanuit de door hem beheerste normale codes decodeert. En dat impliceert de op zich paradoxale eis, een vreemde code in een bekende te vertalen.
Er bestaan geen objectieve regels voor de toewijzing van betekenissen aan poëtische significanten, voor de vertaling van literaire codes in dagelijkse - de zin van literatuur is vermoedelijk ook in haar onvertaalbaarheid te zoeken -, elke betekenistoekenning of vertaling is veeleer afhankelijk van de historische, sociale en persoonlijke situatie der recipiënten. Om die reden is het onvermijdelijk dat literaire teksten op zeer verschillende wijze gerecipiëerd, dat hen verschillende betekenissen toegekend worden. Het resultaat van het toekennen van betekenis, dat tot het interpreteren der werken leidt, bestaat uit de in het voorgaande geschetste integratie van dichterlijke teksten en van hun geconstitueerde zin in de voorstellingswereld van de consumenten.
Nu is die literaire onbepaaldheid echter niet onbegrensd. Dat kan ook niet, omdat anders de mogelijkheid van vertaling - hoe discutabel die ook moge zijn - volledig uitgesloten zou zijn. Het losmaken der significanten van de hen in de omgangstaal toegewezen significaten mag niet totaal zijn of in elk geval mag dat losmaken niet voor alle significanten op even intensieve wijze gelden. Met het oog op de hele tekst moet de poëtisering van de taal in zekere zin gelimiteerd blijven, zodat de recipiënt tenminste voor een deel herkenningsmogelijkheden geboden worden. Alleen wanneer op zijn minst een eerste aanzet tot aanknoping aan de omgangstaal behouden blijft, kan de recipiënt althans een begin maken met het decoderen van de in zijn totaliteit onbekende code. Een zekere semantische aansluiting aan bestaande en hem bekende codes moet gewaarborgd zijn. 'Pure Finsternis ware das Ende auch der "dunklen" Poesie als Poesie'. Een zeker reservoir van bepaaldheid flankeert daarom als het ware de onbepaaldheid. Die bepaaldheid hoeft overigens geenszins van zuiver taalkundig-semantische aard te zijn. Hij kan bijvoorbeeld bestaan uit een bekende perspectivering, uit het reproduceren van tot de omgangstaal behorende syntaktische structuren, uit het overnemen van traditionele literaire vormen enz. Maar evenmin als de onbepaaldheid van de literaire boodschap absoluut is, is anderzijds een bijvoorbeeld van de bepaaldheden uitgaande algehele normalisering mogelijk. Volledige integratie in de systemen der levensrealiteit is uitgesloten, omdat de door de poëtisering van de omgangstaal en -codes optredende onbepaaldheid niet als het resultaat van een proces opgevat mag worden, in het verloop waarvan aan bepaalde bekende significanten bepaalde andere significaten toegekend worden dan die er in de kommunikatiesituatie van de omgangstaal normaal bij horen, omdat dus de decodering der tekens niet zijn doel vindt in het vervangen van de ene bekende betekenis door een andere, maar de poëtisering veeleer 'Bildung neuer Deutigkeiten' tot stand brengt. Normaliseringen slagen derhalve alleen maar tot op zekere hoogte. Bepaalde tekstgedeelten, begrippen, metaforen, stijlvormen enz. verzetten zich op de lange duur tegen 'Vereindeutigung'. Hun denotaties blijven op zijn minst discutabel. Zoals de literaire tekst onbepaaldheden bevat, zo bevat ook een op zichzelf nog zo goed kloppende normalisering altijd een hele serie van 'open plaatsen', die naar de onbepaaldheden van de tekst zelf verwijzen en van waaruit elke normalisering gerelativeerd wordt. Daarom ook krijgt elke receptie slechts beperkte of voorlopige erkenning, is alleen discutabel vanuit de optiek van een bepaald tijdsgewricht of een bepaalde groep recipiënten.
Wanneer men van een niet definitief te elimineren onbepaaldheid uitgaat, die literaire teksten essentieel van alle overige teksten onderscheidt, dan spreekt het vanzelf dat de literair-wetenschappelijke interpretatie met die onbepaaldheid rekening dient te houden en er haar onderzoekingen op hoort af te stemmen. Een blik op de tot nu toe gangbare praktijk van het interpreteren leert dat bijna alle methoden die men in de loop der tijd ontwikkeld heeft er op gericht waren de onbepaaldheid - zonder dat men die overigens altijd als zodanig herkend en erkend heeft - in bepaaldheid om te zetten. Daarmee heeft de interpretatie zich in de praktijk bewust of onbewust aan de receptie aangepast - ze bleek op die manier een onderdeel van de receptie-geschiedenis te zijn. Hoogstens gradueel heeft de interpretatie zich boven het leesproces uit kunnen werken. En het is zeker een illusie, waaraan ook en juist Kafka-onderzoekers ten offer gevallen zijn, wanneer men van mening is dat de som van alle normaliseringen, van alle 'vereindeutigende' interpretaties op de lange duur uiteindelijk toch wel zo iets zou moeten opleveren als de juiste of de objectieve uitlegging van een tekst.
De literatuurwetenschappelijke interpretatie die niet aan hetzelfde euvel mank wil gaan als de receptie zal uit de geschetste situatie principiële konsequenties moeten trekken met betrekking tot haar eigen taakomschrijving. Het eerste postulaat waarin zij zich zal hebben te schikken lijkt uitsluitend van negatieve aard te zijn: ze moet weerstand bieden aan de voor de normaliserende receptie kenmerkende verleiding, de onbepaaldheid van literaire teksten coute que coûte in bepaaldheid om te willen zetten. Ze moet zich distanciëren van concrete, expliciete betekenistoekenning. Ze moet het principe afzweren, literaire teksten - om het met een term van de materialistische literatuurwetenschap uit te drukken -, te 'demonteren'. Dat geldt ook met betrekking tot de zogeheten historische interpretatie. Want ook het doen aansluiten van een tekst aan een levensrealiteit die niet die van interpreet of recipiënt is, maar die van de tijd waarin het werk ontstaan is, betekent toch weer normalisering. De traditionele historische interpretatie van een werk betekent receptie vanuit een bepaald historisch standpunt. Interpretatie in de hier bedoelde zin daarentegen moet trachten zich een houding eigen te maken, die kritisch en gereserveerd staat tegenover alle zich aanbiedende decoderingscodes. Tot haar taken behoort het eerder, het ontoereikende, het eenzijdige aan te tonen van alle pogingen, die onbepaaldheid in bepaaldheid om willen zetten. En hier wordt dan ook een verschuiving zichtbaar van het eerst louter negatief gedefinieerde uitgangspunt naar het positieve: de interpretatie moet het als een van haar plichten zien, juist de discrepantie tussen literaire onbepaaldheid en de bepaaldheden van de werkelijkheid helder te belichten, de discrepantie tussen literaire codes en de ermee in verbinding gebrachte, relatief duidelijke en welomschreven realiteitscodes.
Een volgens dit richtsnoer opererende methode zal de grenzen van de geldigheid van door de levensrealiteit bepaalde decoderingscodes kunnen laten zien, waardoor de interpretatie bijna automatisch ook een bijdrage zal kunnen leveren tot de ontwikkeling van maatschappij- en ideologiekritiek op het terrein van de literatuurgeschiedenis. Daarenboven wordt met behulp van zulke onderzoekmethoden ook een stap gezet in de richting van een grensbepaling van de onbepaaldheid zelf. Want hoewel de poëtische onbepaaldheid een soort ontologisch gegeven van literaire teksten is die daarom principiëel een tijdloze, algemene geldigheid bezit, profileert ze zich scherp als in elk afzonderlijk geval virulente onbepaaldheid, als de onbepaaldheid waar het bij een actuele receptie om gaat of om zou kunnen gaan. Ze krijgt duidelijke contouren in de confrontatie met die codes, die als bepaalde codes tegenover haar staan en uit wier perspectief zij als onbepaaldheid vastgelegd kan worden. Dat betekent dat de literaire onbepaaldheid voor de interpretatie pas dan vruchtbaar wordt, als ze aan precies afgepaalde bepaaldheden gerelateerd wordt, die zowel binnen als buiten het werk aangetroffen kunnen worden. Op die manier kan ook aan de historische interpretatie weer recht gedaan worden. Deze namelijk konfronteert de onbepaaldheid met de bepaaldheden die ten tijde van het ontstaan of van de publicatie van het werk als zodanig fungeerden. Als historische interpretaties zijn echter onder dit gezichtspunt ook andere dan alleen die interpretaties te verstaan, die zich op de tijd beroepen waaruit het werk afkomstig is. Van beslissende betekenis is telkens de expliciete relatie met een bepaalde historische situatie die de optiek levert waardoor de onbepaaldheid als zodanig gestalte krijgt. Vergelijkt men in dit verband de recepties, waaraan een werk in verschillende periodes onderworpen wordt, dan blijkt dat er in de loop van de tijd zeer wel verschuivingen kunnen optreden tussen bepaaldheden en onbepaaldheden. Wat voor de ene periode bepaaldheid is kan voor de andere periode als onbepaaldheid gelden, en omgekeerd. Maar toch blijkt zich in de regel een zekere hoeveelheid identieke onbepaaldheid continu te handhaven, die bovendien gebonden is aan essentiële tekstgedeelten en structuren van het werk.
De door middel van zulke operaties te bereiken afpaling van de onbepaaldheid als in een bepaalde situatie actuele vermag de onbepaaldheid zelf natuurlijk niet op te heffen. Ze wordt veeleer slechts beperkt in de excessieve tendens, waarin ze zich in eerste instantie presenteert. De contingentie van het literaire Werk kan zo tot een overzichtelijke niet-duidelijkheid gereduceerd worden. Onbepaaldheid wordt approximatief localiseerbaar. En de interpretatie krijgt een historische dimensie, omdat de onbepaaldheid zich niet langer manifesteert als contourloze vaagheid of absolute oninterpreteerbaarheid, maar nu verschijnt in afhankelijkheid van omliggende bepaaldheden en daardoor losgemaakt kan worden uit de sfeer van volledige duisternis.
De interpretatie moet streven naar een methodische houding, die men als suspensief interpreteren zou kunnen omschrijven. Door middel van die houding kunnen niet alleen teksten in hun totaliteit benaderd worden maar ook in al hun onderdelen en details. De gepostuleerde terughoudendheid verhindert niet in het minst de analyse van literaire objecten, evenmin als een eventuele zintoewijzing. Ook een suspensieve interpretatie is in staat literaire thematiseringen die in onbepaaldheid hun adequate vormgeving gevonden hebben in de vorm van textuur en structureringen van bepaaldheden en onbepaaldheden te beschrijven. Hun interferente opbouw, hun stilistische en structurele organisatie zijn zeer wel te onderkennen en te analyseren. En vanuit deze onderzoekingen is tenslotte ook een voorzichtige zinconstitutie te verantwoorden, zonder dat overigens de onbepaaldheden getransformeerd zouden moeten worden tot konkrete, receptieve betekenissen.
II
Wanneer men ernst maakt met het uitgangspunt dat literaire boodschappen op een bijzondere wijze gecodeerd zijn, dan zal literatuurwetenschappelijk interpreteren mede bepaald worden door het inzicht, dat een tekst niet slechts datgene betekent wat hij als een vanuit normale codes decodeerbare tekst lijkt te zeggen. Het zal in de regel gemakkelijker zijn de differentie tussen receptieve duiding en daar bovenuit stijgend betekenisveld aan teksten uit de twintigste eeuw te demonstreren dan aan teksten uit vroegere periodes. Over het geheel genomen wekt in elk geval de literatuur van voor 1900 de indruk dichter bij de algemene gebruikscodes van haar tijd te staan dan de literatuur van na de eeuwwisseling. Zelfs oppervlakkige lectuur bijvoorbeeld van het werk van Samuel Beckett of James Joyce leert duidelijk, in hoe sterke mate de daarin toegepaste literaire codes afwijken van de gangbare levens- en referentiekaders van de twintigste eeuw. Het verschil daarentegen tussen de literaire code b.v. van een roman van Balzac en de levenscodes van rond 1830 is aanzienlijk minder opvallend en daardoor ook moeilijker grijpbaar; waaruit nu echter ook weer niet de conclusie getrokken mag worden, dat dat verschil niet zou bestaan.
De literatuur van de twintigste eeuw deelt, zoals bekend, haar neiging tot polyinterpreteerbaarheid en onbepaaldheid dikwijls aan de lezer mee door middel van opvallende gedeeltelijk al formeel direct herkenbare afwijkingen van het normale taalgebruik en van geijkte belevings-, ervarings- en denkstructuren. Binnen deze literatuur lijkt het werk van Kafka in eerste instantie een uitzondering te vormen. De afwijkingen lijken bij hem kleiner te zijn en ze manifesteren zich bijna nooit in de vorm van eclatante taalkundig-stilistische bijzonderheden of extremen. Het is zelfs zo dat Kafka's romans en verhalen in tegenstelling tot de meeste werken van zijn tijdgenoten zich niet tegen een decodering verzetten zoals recipiënten die volgens de hen ter beschikking staande regels uitvoeren. De bepaaldheid lijkt aanzienlijk sterker vertegenwoordigd dan de onbepaaldheid. De teksten maken - daar heeft het tenminste de schijn van - talloze herkenningen en verificaties mogelijk vanuit het perspectief van het dagelijks leven. Het door lezers en interpretatoren steeds weer met nadruk genoemde 'realisme' van Kafka's proza is als een indirect bewijs op te vatten van de mogelijkheid, dat proza met succes door middel van zich welhaast aan ons opdringende realiteitscodes te decoderen. Want realisme betekent in dit verband dat de taaltekens een werkelijkheid willen denoteren die vergelijkbaar is met die van congruente niet-literaire tekens. Realisme betekent overeenstemming, op zijn minst analogie tussen literaire en reële werkelijkheid. Wanneer men bepaalde premissen accepteert, die van oudsher het domein van de literatuur waren, zoals b.v. dat een mens in een dier veranderd kan worden of dat een hond over zijn ervaringen verslag kan doen, dan lijkt het gebeuren zich in deze verhalen voor het overige volgens 'reële', d.w.z. 'normale' wetten te voltrekken. Dit veelvuldig aangehaalde realisme van Kafka laat een algemene levenswerkelijke decodering toe, die het zonder allerlei bijzondere individuele accentueringen kan stellen en daarom door alle recipiënten, of het nu 'gewone lezers' of literatuur-historici betreft, als karakteristieke eigenschap van deze literatuur beschouwd wordt.
Maar alle recipiënten doen onmiddellijk na die ervaring van realisme, meestal zelfs gelijktijdig, een tweede ervaring op, die de eerste in belangrijke mate relativeert en de receptie bemoeilijkt. Want zo goed als alle lezers voelen zich door de 'normale' decodering niet bevredigd. De op zichzelf sluitende realistische werken hebben namelijk als ze zo opgevat worden geen 'zin', ze hebben zo in feite niets te zeggen, ze verzwijgen hun betekenis. Het realisme als zodanig is geen antwoord, in elk geval is het niet van dien aard dat het als mimesis een eigen waarde zou hebben. Het vormt veeleer de intrigerende grondslag voor de geconstateerde behoefte aan zin en betekenis. En aan die behoefte kan blijkbaar slechts voldaan worden wanneer men een nieuwe premisse toevoegt, namelijk dat de schijnbaar zo realistische teksten wel iets anders moeten betekenen dan ze te zeggen hadden toen men ze nu juist als realistisch opvatte. Nu wordt er een proces van allegorisch of anagogisch duiden op gang gebracht - de eigenlijke receptiefase, die ook rekening houdt met de individuele condities van de recipiënten. De kever in Die Verwandlung kan niet alleen maar een kever zijn, de rechtbanken in Der Prozeß moeten voor meer staan dan aardse rechtbanken, het slot in de gelijknamige roman moet opgevat worden in de geest van een oord der genade. Iedere lezer voelt het als een noodzaak alles wat Kafka geschreven heeft metaforisch te verstaan. Omdat de teksten zo goed als geen aanwijzingen geven (en omdat ook niet-literaire uitlatingen van Kafka daaromtrent weinig concreets bevatten), waar die metaforen voor staan, ziet elke lezer zich genoodzaakt het eigenlijke van deze oneigenlijke literatuur zelf te zoeken. Afhankelijk van de voor elke afzonderlijke recipiënt geldende levensrealiteit komen dan de verschillende, elkaar tegensprekende zin- en betekenisconstituties tot stand. De door iedereen ervaren onbepaaldheid wordt in voor iedereen afzonderlijk actuele bepaaldheid getransformeerd.
Hoewel het er in eerste instantie op lijkt dat het realisme van Kafka een aan algemene vooronderstellingen georiënteerde reële decodering van de teksten moeiteloos toelaat, blijkt al snel dat die decodering niet met succes bekroond wordt, dat een telkens individueel en algemeen geconditioneerd receptieproces noodzakelijk is. Daardoor betoont zich de zojuist geconstateerde uitzonderingspositie van deze teksten als een slechts voorlopige. Ook voor Kafka geldt wat bij andere auteurs van de twintigste eeuw geobserveerd kan worden, namelijk dat het kontrast tussen literatuurcode en levenscodes bijzonder groot is. En het lijkt alleen opgeheven te kunnen worden via de twijfelachtige operatie van een metaforische uitleg.
Inderdaad hebben alle Kafka-lezers (en -exegeten) het uitgangspunt geaccepteerd dat een decodering met behulp van normale codes niet toereikend is, ook al hebben ze dat niet allemaal expressis verbis toegegeven. De wetenschappelijke interpretatie, die het falen van normale decoderingen immers niet slechts uit ervaring kent maar het ook kan verklaren vanuit het inzicht in de specifieke structuur van literaire teksten, krijgt nu met het probleem te maken hoe zij willekeurige metaforische of anagogische duidingen vermijden kan, d.w.z. hoe zij de onbepaaldheid als actuele betekenis zichtbaar kan maken zonder daarbij de onbepaaldheid in eenzijdige, vertekenende bepaaldheid om te zetten of in lege, ongeprofileerde algemeenheden te blijven steken.
... (zie bron voor verdere tekst)
Horst Steinmetz [bron: https--www.dbnl.org/tekst/_for004197501_01/_for004197501_01_0007.php]
--- Over (foto 2): Franz Kafka ---
Franz Kafka (Praag, 3 juli 1883 - Kierling, 3 juni 1924) was een Duitstalige schrijver die wordt gezien als een van de belangrijkste auteurs van de twintigste eeuw. Zijn werk kreeg vooral na zijn dood een grote invloed op de westerse literatuur.
Kafka was aanvankelijk een staatsburger van Oostenrijk-Hongarije en meer in het bijzonder van de provincie Bohemen. Hij groeide op in de Duitstalige Joodse gemeenschap van Praag. Na het uiteenvallen van het Habsburgse keizerrijk en de oprichting van de Eerste Tsjecho-Slowaakse Republiek in 1918 werd Bohemen bij die staat gevoegd en zodoende werd Kafka een Tsjecho-Slowaaks staatsburger. Hij verbleef ook enige tijd in Berlijn, de hoofdstad van de Weimarrepubliek. Dat maakte hem tot een Duitstalige en Midden-Europese auteur die thuis hoorde in het Bohemen van die tijd. De benoeming van Kafka als 'Tsjechisch' auteur is historisch gezien niet helemaal correct, omdat de staat Tsjechië nog niet bestond vóór 1918. Hij kan het beste worden getypeerd als een typische Bohemer, omdat hij zowel het Duits als het Tsjechisch beheerste en met beide taalgemeenschappen in Praag uitstekend overweg kon. In de periode dat Kafka Tsjecho-Slowaaks staatsburger was - van 1918 tot 1924 - woonde en werkte hij voornamelijk in Oostenrijk en Duitsland.
Kafka is vooral bekend als schrijver van de romans Het proces en Het slot alsmede de novelle De gedaanteverwisseling. Zijn werk lijkt zich te kenmerken door een nachtmerrieachtige, onheilspellende sfeer, waarin een machteloos persoon voor schuldig wordt gehouden aan iets wat hem niet wordt meegedeeld en zijn vertwijfeling en wanhoop worden opgevat als een bewijs voor zijn schuld (als kafkaësk bekend geworden), waarin de bureaucratie en de onpersoonlijke maatschappij steeds meer grip krijgen op het individu. Kafka's oeuvre wordt wel gezien als symbool voor de ontwortelde mens in de moderne tijd. Sommigen zijn echter van mening dat het werk van Kafka juist een poging is, in een ogenschijnlijke strijd met 'hogere machten', het initiatief terug te geven aan de individuele mens, die uiteindelijk zelf zijn keuzes maakt en daarvoor verantwoordelijk is. In de Engelse taal is vanuit deze thematiek die Kafka's werk domineert de uitdrukking "Kafka trap" (kafkavalstrik) ontstaan: een beschuldiging die als gegrond wordt beschouwd als de beschuldigde ontkent.
Leven
Familie
Franz Kafka werd geboren in een Duitssprekende, joodse familie in Praag, destijds de hoofdstad van Bohemen in de dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije. Zijn vader Hermann Kafka (1852-1931) kwam uit het Zuid-Boheemse dorp Osek (Wohsek), zijn moeder Julie Kafka-Löwy (1856-1934) uit Podebrady in Midden-Bohemen. Het echtpaar trok naar Praag om daar een groothandel in modeaccessoires en fournituren op te zetten. Hermann wordt door Kafka zelf en zijn biografen omschreven als een zelfingenomen en dominante vader, met wie Kafka een moeizame relatie had.
Hoewel Kafka ook met zijn moeder geen intense relatie had, identificeerde hij zich in hoge mate met zijn familie van moederskant, die in tegenstelling tot zijn vaders familie bekendstond als spiritueel en intellectueel.
Kafka had twee jongere broers, Georg en Heinrich, die al na respectievelijk vijftien en zes maanden stierven en drie jongere zussen, Gabriele (Elli) (1889-1942?), Valerie (Valli) (1890-1942?) en Ottilie (Ottla) (1892-1943). Elli en Valli werden in de Tweede Wereldoorlog naar het getto van lódz gedeporteerd en kwamen aldaar in een concentratiekamp om, terwijl Ottla eerst terechtkwam in Theresienstadt en vandaar met een groep aan haar toevertrouwde kinderen naar Auschwitz werd getransporteerd en hier waarschijnlijk in oktober 1943 werd vergast.
Jeugd en leertijd
Kafka's moedertaal was het Duits, maar hij sprak ook Tsjechisch. Tussen 1889 en 1893 volgde hij de Deutsche Knabenschule in de binnenstad van Praag aan de Fleischmarkt (Vleesmarkt, nu Masná) in het historisch centrum van de destijds nog Oostenrijks-Hongaarse stad Praag. Zijn joodse onderwijs was beperkt tot het vieren van zijn bar mitswa toen hij dertien jaar oud was en het vier keer per jaar bijwonen van diensten in de synagoge.
Na de basisschool werd hij toegelaten tot het staatsgymnasium in Praag, het Duitstalige Altstädter Deutsches Gymnasium. In 1901 deed hij met succes eindexamen. Hij werd daarna toegelaten op de beroemde Duitstalige Karelsuniversiteit van Praag, waar hij begon aan een studie scheikunde, maar al na twee weken omzwaaide naar rechten. Aan het einde van zijn eerste studiejaar ontmoette Kafka de latere schrijver Max Brod, die zijn leven lang zijn beste vriend zou blijven en die na Kafka's dood het grootste deel van zijn werk zou publiceren.
Hij sloot zich aan bij de Lese- und Redehalle der Deutschen Studenten, een studentenvereniging die onder meer literaire evenementen en lezingen verzorgde. In deze periode nam hij tekenlessen, maar aan Felice Bauer zou hij in 1913 schrijven, dat de schoolse lerares zijn natuurlijk talent had bedorven. Ook volgde Kafka een semester Germanistiek en Kunstgeschiedenis; hij overwoog enige tijd om deze studie voort te zetten aan de universiteit van München, maar bleef de rechtenstudie trouw, die hij op 18 juni 1906 zonder studievertraging bekroonde met een promotie tot doctor in de rechten bij professor Alfred Weber. Na zijn afstuderen vervulde hij zijn civiele dienstplicht door een jaar lang onbetaald te werken als klerk aan een rechtbank.
Loopbaan
Op 1 november 1907 trad Kafka in dienst bij Assicurazioni Generali, een commerciële Italiaanse verzekeringsmaatschappij. Na hier slechts negen maanden te hebben gewerkt nam Kafka op 15 juli 1908 ontslag, naar eigen zeggen, omdat de lange werktijd hem te zeer hinderde in het beoefenen van zijn grote passie: schrijven. Twee weken later trad hij in dienst bij het Verzekeringsinstituut voor Arbeidersongevallen van het koninkrijk Bohemen, waar hij bleef werken tot zijn vroegtijdige pensionering in 1922. Hoewel hij zijn werk vaak afdeed als een 'Brotberuf', werden zijn prestaties door zijn werkgever zeer gewaardeerd, wat onder meer blijkt uit de promoties die Kafka maakte tijdens zijn loopbaan. Zijn taak was het beperken van veiligheidsrisico's voor arbeiders die met - toen vaak nog onveilige - machines moesten werken; hiertoe bezocht hij vele fabrieken en schreef hij voorlichtingsmateriaal. Verder was hij verantwoordelijk voor de indeling van bedrijven in risicogroepen. Dat hij ook schadeclaims moest betwisten bracht hem soms in gewetensnood, maar het bedrijf liet hem vaak de ruimte om coulant te zijn voor de slachtoffers, die soms blijvend letsel hadden geleden.
Naast zijn baan bij de verzekeringsmaatschappij bleef Kafka schrijven, waarbij hij een specifieke dagindeling aanhield: 's morgens werkte hij op kantoor, 's middags ging hij enkele uren slapen, daarna ging hij wandelen, eten met vrienden of familie, om zich dan 's avonds aan het schrijven te zetten, waar hij tot diep in de nacht mee doorging. Tijdens een van die nachten zette hij 'als in een roes' het verhaal Das Urteil (Het vonnis) op papier.
In 1911 nodigde zijn zwager Karl Hermann - echtgenoot van zijn zus Elli - Kafka uit om mee te werken aan het besturen van de Prager Asbestwerke Hermann und Co. een asbestfabriek in Praag. Kafka deed mee en bleef enige tijd veel van zijn vrije tijd in de fabriek steken, maar hij verfoeide het werk, omdat het hem afhield van het schrijven. In de herfst van 1912 was hij er niet ver meer van af zelfmoord te plegen vanwege zijn werk in de fabriek. Door een dringende oproep van Max Brod aan Kafka's moeder Julie werd de dreigende crisis bezworen en kon een opvolger worden gevonden.
Relaties
Felice Bauer
Kafka had een problematische verhouding met vrouwen. In 1912 ontmoette hij ten huize van Max Brod de Berlijnse Felice Bauer (1887-1960), vertegenwoordigster van een bedrijf dat in dictafoons handelde. In de vijf jaren die volgden ontstond een intensieve correspondentie tussen Kafka en Bauer. Af en toe ontmoetten zij elkaar, wat tweemaal leidde tot een verloving. De eerste verloving werd al snel weer verbroken, nadat een (te intieme) briefwisseling met Grete Bloch, een vriendin van Felice die zich juist inspande voor hun relatie, aan Felice bekend werd. Kafka zag de confrontatie met hen en hun bewijsmateriaal als een rechtszaak. Dit heeft hem wellicht stof gegeven voor zijn bekende roman Der Process. Kafka's liefde voor Felice was een platonische liefde, die hij voornamelijk in stand hield via zijn brieven. Gaandeweg besefte hij, hoe moeilijk een traditioneel huwelijksleven zou zijn met de veel 'aardsere' Felice, vooral bij zijn neiging zich op te sluiten achter zijn bureau. De relatie leek dan toch tot een huwelijk te leiden, totdat bij Kafka in 1917 beginnende longtuberculose werd geconstateerd; Felice wilde hem niet in de steek laten na het bekend worden van de diagnose, maar de auteur zelf was onverbiddelijk en verbrak de relatie definitief. Op doktersadvies vroeg en kreeg hij hierna vele malen langdurige verloven om te kuren in diverse sanatoria, waarna het tijdelijk weer beter met hem ging.
Kafka verloofde zich in 1919 met Julie Wohryzek, een secretaresse uit Praag, maar zijn vader, gevoelig voor status, verzette zich hevig tegen de relatie. Hij verbrak de verloving een jaar later, maar ging zich nu scherper verzetten tegen de invloed van zijn vader, die zijn zoon graag als opvolger had gezien in zijn groothandel. Een verzet dat tot uitdrukking kwam in Kafka's uitvoerige Brief an den Vater, een 45 pagina's lang epistel. Zijn vader kreeg de brief nooit onder ogen, maar wel liet de auteur hem zien aan zijn moeder en enkele goede vrienden.
In het begin van de jaren twintig ontwikkelde zich tussen Kafka en de vrijgevochten Tsjechische journaliste en schrijfster Milena Jesenská, die enkele van zijn verhalen op hoog niveau in het Tsjechisch vertaalde, een kortstondige, maar zeer intense relatie. Van alle vrouwen in zijn leven - er waren nog diverse 'affaires' - heeft Milena de uiterst fijngevoelige auteur waarschijnlijk het best aangevoeld en op zijn minst kon zij hem bij hun schaarse ontmoetingen over zijn angsten heen helpen. Milena, die in Wenen woonde maar een slecht huwelijk had, ging niet in op zijn smeekbeden om naar Praag te komen om daar met hem samen te wonen. De flamboyante kunstenares - ze was pas 24 - voorvoelde dat ze met Kafka, hoe intens hun verhouding ook mocht zijn, toch beperkt zou worden in haar vrijheid. Dat bleek uiteindelijk de doodsteek voor hun relatie en in 1922 verbood hij haar om hem nog langer te schrijven, een verzoek waar ze zich overigens niet aan hield.
In 1923 vertrok Kafka voor enige tijd naar Berlijn, in de hoop zich zonder de bemoeienis van familie beter op zijn schrijven te kunnen concentreren. In die periode ontmoette hij Dora Diamant, een vijfentwintigjarige kleuterschoollerares uit een orthodox joods gezin. Dora werd Kafka's levensgezellin in Berlijn en beïnvloedde Kafka's groeiende interesse in de Talmoed. Bij haar proefde Kafka uiteindelijk iets van huwelijksgeluk. Kafka kreeg belangstelling voor het Zionisme en met Dora maakte hij plannen om te emigreren naar Palestina.
Gezondheid
In 1917 begon Kafka regelmatig bloed op te geven en werd de diagnose tuberculose gesteld. Het leidde tot een bijna obsessief zelfbeklag in zijn brieven aan Felice, wie hij zijn ziekte als reden voorhield om zijn verloving te verbreken. Maar ook zijn schrijverschap zag hij als struikelblok voor een 'gewoon' gezinsleven, dat met de levenslustiger en minder intellectueel ingestelde Felice zonder twijfel een groot probleem zou zijn geworden. Zelf zag hij zijn ziekte als metafoor voor het mislukken van zijn leven, waarvan hij de definitieve zin nu in het schrijverschap zocht. Kafka, die hypochondrische trekken had, leed, zoals nu wordt aangenomen, aan klinische depressie en sociale fobie, maar had ook fysieke, vermoedelijk stressgerelateerde verschijnselen van migraine, slapeloosheid, constipatie en steenpuisten. Kafka wantrouwde de reguliere geneeskunde en probeerde zijn klachten te bestrijden met naturopathische kuren, een vegetarisch dieet en het drinken van ongepasteuriseerde melk. Zijn vakantiedagen gebruikte hij om rustkuren te ondergaan in sanatoria, waarvoor zijn werkgever hem vaak buitengewoon verlof toestond. In 1922 werd de schrijver wegens zijn algehele lichamelijke toestand vervroegd pensioen verleend.
Het graf van Kafka
Nadat in 1920 longtuberculose bij hem was vastgesteld, bezocht Kafka kuuroorden in Silezië en Tirol en vestigde hij zich voorlopig in Berlijn. Hoewel Kafka's persoonlijke situatie na zijn verhuizing naar Berlijn enigszins was verbeterd en hij weer zeer veel schreef, was de inflatiewinter van 1923-1924 in Berlijn funest voor zijn reeds wankele gezondheid. Essentiële levensmiddelen werden schaars en hij moest die uit Praag laten komen; daarbij was de kou in het slecht verwarmde onderkomen niet bevorderlijk voor zijn genezing. Toen Brod hem in maart 1924 bezocht was zijn toestand zeer verslechterd; in april werd ook strottenhoofdtuberculose geconstateerd. Het was duidelijk dat Kafka niet lang meer te leven had: men kende nog geen antibiotica en infuusvoeding, zodat Kafka steeds moeilijker kon eten, een toestand die trekken vertoonde van de figuur Gregor in De gedaanteverwisseling en de hoofdpersoon van zijn novelle Een hongerkunstenaar.
In zijn laatste maanden werd hij bijgestaan door vriend en medicus Robert Klopstock, die kritisch toezicht hield op Kafka's medische verzorging, maar de patiënt kon alleen nog met pijnstillers worden geholpen. Kafka werd opgenomen in het sanatorium Kierling bij Wenen, waar hij op 3 juni 1924 met Dora aan zijn zijde stierf, waarschijnlijk aan ondervoeding. Zijn stoffelijk overschot werd overgebracht naar Praag, waar hij op 11 juni 1924 werd begraven op de Nieuwe Joodse Begraafplaats in Zizkov.
Schrijverschap
Kafka zag het schrijven als een diepe innerlijke noodzaak, al was het voor hem 'een vreselijke bezigheid', die 'een volledige opening van lichaam en ziel' inhield. Hij sprak van 'de bevroren zee in ons'; een boek moest zijn als 'de bijl' waarmee die zee moest worden 'opengehakt'. Schrijven diende men volgens Kafka te doen alsof men zich bevindt in een donkere tunnel, nog zonder te weten hoe de personages zich verder zullen ontwikkelen. In Duitsland werd Kafka's werk in 1933 door de nationaalsocialisten verboden.
Tekstgeschiedenis
Tijdens zijn leven publiceerde Kafka slechts enkele korte verhalen alsmede de novelle De gedaanteverwisseling, wat maar een zeer beperkt deel was van zijn werk. Van de grote romans die hij tijdens zijn leven schreef werden Het slot en Amerika nooit voltooid. Het proces eindigt wel, maar het zevende hoofdstuk bleef onvoltooid en bovendien is de volgorde van de hoofdstukken onzeker. Kafka schreef al zijn werken in het Duits, afgezien van enkele brieven in het Tsjechisch aan zijn geliefde Milena Jesenská.
Voor zijn dood droeg Kafka zijn vriend en executeur-testamentair Max Brod schriftelijk op om zijn manuscripten te vernietigen. Maar Brod zag in de schriftelijke aanwijzing van zijn vriend, dat juist hij dit 'vonnis' moest voltrekken, een vrijbrief om dit niet te doen: hij, die Kafka's werk juist als geen ander kende en waardeerde, had zijn vriend meermalen laten weten zijn uiterste best te zullen doen, om zijn werk te behouden voor het nageslacht. Over deze door Brod veronderstelde dubbelzinnigheid van Kafka's 'testament' (in feite niet meer dan een kort briefje) is naderhand de nodige discussie ontstaan. Hoe serieus Kafka's wens was, dat al zijn ongepubliceerde werk moest worden vernietigd, zal wellicht nooit helemaal duidelijk worden. Wel staat vast dat de schrijver diverse manuscripten, waaronder tal van verhalen en minstens één toneelstuk, zelf heeft vernietigd of heeft laten verbranden door zijn vriendin Dora.
Voor zover Brod de manuscripten van Kafka voor de oorlog niet in handen wist te krijgen, werd aan Kafka's laatste wil voldaan door de Gestapo, die begin 1933, na de machtsovername door Hitler, ongeveer 20 dagboeken en 35 brieven in beslag nam in de Berlijnse woning van Dora. Ondanks de actieve bemoeienis van de Tsjechische ambassade in Berlijn, werden deze en andere manuscripten die in handen van de nazi's vielen nooit meer teruggevonden en gelden zij als verloren.
Brod echter negeerde de instructies van zijn vriend en zorgde voor de postume publicatie van het grootste deel van diens werk. Hij publiceerde Kafka's grote romans al in de jaren twintig; het bij elkaar brengen en publiceren van het overige werk, vooral de grote aantallen dagboeken en brieven, lukte hem niet meer voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. In de nacht voor de bezetting van Praag door de nazi's in maart 1939, slaagde hij erin mét de meeste manuscripten van Kafka naar Palestina te ontkomen, waarna ook het overige nagelaten werk van zijn vriend geleidelijk kon worden gepubliceerd.
De uitgaven door Brod zijn echter omstreden: Kafka was overleden zonder zijn manuscripten voor publicatie gereed te maken. Sommige werken - zoals Het slot, dat midden in een zin eindigde, en Het proces, waarvan de hoofdstukken ongenummerd waren - waren incompleet en sommige (Het slot) waren qua inhoud nogal dubbelzinnig. Het lijkt erop dat Brod zich nogal wat vrijheid veroorloofde om Kafka's werken aan te passen aan zijn eigen smaak: hij verplaatste enkele hoofdstukken, wijzigde zinnen en woorden en veranderde op sommige plaatsen de interpunctie. De 'Brodedities' van Kafka's werk worden ook wel de definitieve edities genoemd. Volgens de uitgever van de Engelse editie van Het slot (The Castle, Schocken Books, 1998), is Malcolm Pasley er in 1961 in geslaagd het grootste deel van de manuscripten van Kafka bijeen te brengen in de Bodleian Library van de Universiteit van Oxford. De originele tekst van Het proces werd later geveild en bevindt zich tegenwoordig in het Duitse Literatuurarchief te Marbach.
Pasley stelde na Kafka's manuscripten bijeen te hebben gebracht een gezelschap samen (met onder meer Gerhard Neumann, Jost Schillemeit en Jürgen Born) dat de romans in de oorspronkelijke staat moest herstellen. S. Fischer Verlag publiceerde de gereconstrueerde romans. Pasley was de eindredacteur voor Das Schloß (Het slot) uit 1982 en Der Prozeß (Het proces) uit 1990. Jost Schillemeit was de eindredacteur van Der Verschollene (Kafka's titel, Max Brod noemde het Amerika) uit 1983. Deze kritische teksten kunnen op het internet worden gevonden op Het Kafka Project.
Sinds 2008 worden de nagelaten papieren van Kafka betwist door de staat Israël en de zusters Eva en Hava Hoffe, dochters van de overleden secretaresse van Max Brod. Dezen willen het materiaal verkopen aan het Duitse Literatuurarchief in Marbach. Israël beschouwt de erfenis als cultureel erfgoed. De papieren bevinden zich in bankkluizen te Zürich en Tel Aviv.
Op 14 oktober 2012 vonniste een Israëlische rechtbank, dat alle resterende documenten moesten worden overgedragen aan het archief van de Nationale Bibliotheek. Rechter Talia Kopelman-Pardo besloot, dat "de geschriften van Kafka, net als de verzameling-Brod, geen geschenk konden zijn aan de dochters van Hoffe". Dit vonnis werd in 2016 bevestigd door het Israëlisch Hooggerechtshof.
Schrijfstijl
Kafka's taalgebruik is zeer precies en leunt aan tegen het naturalisme van Flaubert, wiens L'Education sentimentale tot zijn lievelingsliteratuur behoorde. Dit contrasteert met het bijna droomachtig-vreemde van de wereld die hij oproept, maar die hij met zijn beeldend-realistische beschrijvingen wel zeer geloofwaardig maakt. Hierin wordt hij wel gezien als een voorloper van het surrealisme. Men bespeurt in zijn puristische, soms bevreemdend strenge taalgebruik invloed van het Praagse Duits, dat door de geïsoleerde positie van de Duitstaligen in Praag een min of meer puristische schrijftaal was, alsmede van zijn juridische vorming. Ook werd hij beïnvloed door het Jiddisch. In Kafka's teksten staan betrekkelijk weinig bijvoeglijke naamwoorden. Sommige voegwoorden worden opmerkelijk vaak gebruikt: 'als ..., dan ...', 'desondanks' en vooral 'maar', waarmee telkens verschillende mogelijkheden tegenover elkaar worden gesteld. De taal van de fictieve personages verschilt meestal niet van de taal van de verteller, waardoor de verhalen iets droomachtigs krijgen; deze indruk ontstaat mede doordat reële en irreële gebeurtenissen alsmede feiten en oordelen/interpretaties/gedachten over die feiten, naadloos in elkaar overlopen. De lezer lijkt opgesloten in het brein van de hoofdpersoon, maar voelt tegelijk dat de dingen 'anders' zijn dan hoe hij ze beleeft.
Literatuurkritische interpretatie
Critici hebben geprobeerd Kafka's werk te categoriseren in verschillende literaire stromingen als het modernisme en het magisch realisme. Sommige critici menen in Kafka's werk een marxistische invloed te ontwaren, vooral vanwege de kritische kanttekeningen bij de vervreemding. Anderen zien in de anti-bureaucratische houding juist een anarchistische invloed. Ook het jodendom en de werking van Freud worden weleens genoemd. Thomas Mann en Max Brod zagen Kafka's oeuvre zelfs als een metafysische zoektocht naar God. Daartegenover staan de hopeloosheid en absurditeit die in Kafka's gehele oeuvre te vinden zijn en die juist als kenmerkend gelden voor het existentialisme, net als overigens de verantwoordelijkheid van het individu.
In Het proces komt expliciet het thema van de schuld aan de orde. Schuld bij Kafka moet echter niet in de gewone betekenis worden gezien - al lijkt het er soms wel op. Als echter de bewakers van hoofdpersoon Jozef K. zeggen, dat 'de autoriteiten door de schuld worden aangetrokken, zoals het in de wet staat', kan de schuld eerder worden gezien in de joodse zin, namelijk in de aardse onvolmaaktheid van de mens. Dat Kafka's personages voortdurend in hun 'gewone leven' worden gestoord, heeft hiermee te maken: want die 'schuld' van de mens dient hem te bewegen, actief op zoek te gaan naar de zin van zijn bestaan. 'De wet waar allen naar streven' uit de beroemde parabel Voor de wet in Het proces vertegenwoordigt daartegenover blijkbaar de volmaaktheid, waar de mens, die ernaar streeft, kennelijk wel een glans van kan zien: 'maar wel ziet hij nu in het donker een glans, die onverdoofbaar uit de deur van de wet tevoorschijn breekt.'
De thema's vervreemding en vervolging worden veelvuldig benadrukt als fundamenteel voor het werk van Kafka, zozeer, dat dit ook een tegenbeweging op gang heeft gebracht. Vele critici zijn van mening dat Kafka's oeuvre niet slechts het product is van een gekwelde en eenzame schrijver, maar veel doordachter en rebelser, en niet puur herleidbaar op psychologische 'complexen' van de auteur. Kafka zelf moest van psychologische interpretaties en de psychoanalyse trouwens niets hebben. Tegenwoordig wordt er meer op gewezen dat Kafka en zijn omgeving - zoals blijkt uit aantekeningen van Kafka's vrienden - hartelijk konden lachen om zijn absurdistische verhalen. Vestdijk beschrijft hoe hij samen met Marsman over de grond rolde van het lachen na lezing van het eerste hoofdstuk van Het proces. Ook van de schrijver zelf wordt bericht, dat hij luidop lachte toen hij dit hoofdstuk voorlas aan zijn vrienden. In al zijn tragiek klinkt hier veel joodse humor in door, die bijvoorbeeld ook te vinden is in de verhalen van de rabbijn Baalschem, zoals verzameld door Martin Buber; verhalen die Kafka bij voorkeur las. Sommigen menen dat Kafka zelf nooit door heeft gehad hoezeer zijn verhalen een voorspelling van de werkelijkheid bleken, en hoezeer het lachen ons zou vergaan. Uit de Gesprekken met Kafka van Gustav Janouch komt echter het beeld naar voren van een man die zich hyperbewust was van de mogelijke gevolgen van elk woord, en er juist daarom zo voorzichtig en precies mee was. Daarbij zijn de voortekenen van de nabije toekomst hem blijkbaar niet ontgaan: Kafka voorspelt in het boek de verwoesting van Duitsland, bijna twintig jaar voor de Tweede Wereldoorlog.
Milan Kundera noemt de surrealistische humor van Kafka de belangrijkste inspiratiebron voor schrijvers en filmmakers als Federico Fellini, Gabriel García Márquez, Carlos Fuentes en Salman Rushdie. Márquez heeft gezegd dat het lezen van De gedaanteverwisseling voor hem heeft duidelijk gemaakt 'dat het mogelijk is om op een andere manier te schrijven'. In de Nederlandse literatuur oefende Kafka invloed uit op onder anderen F. Bordewijk, Willem Brakman, Willem Frederik Hermans en mede-tbc-patiënt Adriaan Morriën.
Vertalingen
Kafka is door verschillende vertalers in het Nederlands vertaald. Doorgaans wordt voor Het proces de vertaling van Alice van Nahuys gebruikt, voor Het slot die van Guus Sötemann en voor Amerika en de Verzamelde vertellingen die van Nini Brunt. Voor hun nieuwe, gemoderniseerde en vloeiende vertaling van Het slot (1999, Querido) gingen Willem van Toorn en Gerda Meijerink uit van Kafka's tekst zoals die door Malcolm Pasley in 1982 is bezorgd.
De verhalen die Kafka tijdens zijn leven gepubliceerd zag, zijn in Nederland gebundeld in Een hongerkunstenaar, terwijl zijn postuum gepubliceerde verhalen in de bundel Bij de bouw van de Chinese muur te verkrijgen zijn. Beide verhalenbundels zijn samen met Kafka's drie grote romans gebundeld in Querido's Franz Kafka: Verzameld Werk (1977). In 2022 presenteerde Willem van Toorn zijn vertaling van Kafka's Verzameld proza en in 2024, net voor zijn overlijden, zijn Ik moet u zo ontzettend veel schrijven. Een keuze uit de brieven van Franz Kafka, 1900-1920, allebei uitgegeven bij Athenaeum - Polak & Van Gennep.
Tekeningen
Pas na de dood van Hoffe en de daaropvolgende processen kon de volledige nalatenschap van Kafka worden geïnventariseerd. Daarbij doken de tekeningen uit zijn jonge jaren op, in een tekenschrift, in notitieboeken en op losse vellen. Ze werden gebundeld uitgegeven, ook in een Nederlandse editie:
Franz Kafka, De tekeningen; bezorgd door Andreas Kilcher, vertaald door Willem van Toorn; Athenaeum-Polak & Van Gennep, 2021.,
Verfilmingen
- The Trial, een verfilming van Het proces door Orson Welles uit 1962, met Anthony Perkins. Volgens Welles zelf is The Trial de beste film die hij ooit heeft gemaakt.
- The Insurance Man, een Britse tv-serie uit 1986, waarin Kafka voorkomt als verzekeringsjurist. Hij wordt gespeeld door Daniel Day-Lewis.
- Kafka, een film uit 1991 waarin Jeremy Irons Franz Kafka speelt. De film die werd geregisseerd door Steven Soderbergh vermengt het leven en het werk van Kafka tot een semibiografisch geheel. In de film onderzoekt Kafka de verdwijning van een van zijn collega's, waardoor hij deel wordt van zijn eigen romans, met name Het proces en Het slot.
- Franz Kafka's 'It's a Wonderful Life', een Oscarwinnende korte film uit 1993, geregisseerd door Peter Capaldi en met Richard E. Grant in de rol van Kafka. De film vermengt De gedaanteverwisseling met It's a Wonderful Life van Frank Capra.
- The Trial, ook uit 1993, met Kyle MacLachlan in de rol van Josef K. en Anthony Hopkins in een cameorol als priester. De film volgt vrij strikt het origineel. Het script is van de toneelschrijver Harold Pinter.
- Menschenkörper, een korte film uit 2004 door Tobias Frühmorgen. De film is een vrije en moderne interpretatie van het verhaal Een plattelandsdokter.
- Das Schloß is verschillende malen verfilmd. Het meest noemenswaardig is de (gelijknamige) versie van spraakmakende filmmaker Michael Haneke, met Ulrich Mühe als K.
Kafka in muziek
In 2011 maakt de Duitse elektronica-muzikant Wolfgang Voigt het album Kafkatrax waarin verknipte uitspraken van Kafka worden verwerkt.
Bibliografie
Jaartallen tussen ronde haken geven het jaar van publicatie aan en jaartallen tussen vierkante haken geven het ontstaansjaar aan.
Tijdens Kafka's leven gepubliceerd
- Gespräch mit dem Beter (1909) - Gesprek met de biddende man
- Gespräch mit dem Betrunkenen (1909) - Gesprek met de dronkenman
- Großer Lärm (1912) - Hevig lawaai
- Betrachtung (1913) - Beschouwing
- Bundel met de verhalen: 'Kinderen op de straatweg', 'Ontmaskering van een kwartjesvinder', 'Plotseling uitgaan', 'Besluiten', 'Het uitstapje naar de bergen', 'De ellende van de vrijgezel', 'De koopman', 'Verstrooid naar buiten kijken', 'Weg naar huis', 'De voorbijgangers', 'De passagier', 'Kleren', 'De afwijzing', 'Ter overdenking voor heerrijders', 'Het raam aan de straat', 'Verlangen Indiaan te worden', 'De bomen' en 'Verdriet'.
- Das Urteil (1913) - Het vonnis
- Der Heizer (1913) - De stoker
- Die Verwandlung (1915) - De gedaanteverwisseling
- In der Strafkolonie (1919) - In de strafkolonie
- Ein Landarzt (1919) - Een plattelandsdokter
- Bundel met de verhalen: 'De nieuwe advocaat', 'Een plattelandsdokter', 'Op de galerij', 'Een oud geschrift', 'Voor de wet', 'Jakhalzen en Arabieren', 'Een bezoek aan de mijn', 'Het dichtstbijzijnde dorp', 'Een keizerlijke boodschap', 'De zorgen van een huisvader', 'Elf zoons', 'Een broedermoord', 'Een droom' en 'Een verslag voor een academie'.
- Der Kübelreiter (1921) - De ruiter op de kolenkit
- Ein Hungerkünstler (1924) - Een hongerkunstenaar
- Bundel met de verhalen: 'Eerste smart', 'Een klein vrouwtje', 'Een hongerkunstenaar' en 'Josefine de zangeres, of het muizenvolk'.
Postuum gepubliceerd
Romans (alle onvoltooid)
- Der Prozess (1925) - Het proces
- Das Schloss (1926) - Het slot
- Amerika (1927) - Amerika
Korte verhalen (keuze)
- Beschreibung eines Kampfes [1904-1905] - Beschrijving van een gevecht
- Hochzeitsvorbereitungen auf dem Lande [1907-1908] - Huwelijksvoorbereidingen op het platteland
- Der Dorfschullehrer [1914-1915] - De dorpsschoolmeester (Brods titel: Der Riesenmaulwurf)
- Blumfeld, ein älterer Junggeselle [1915] - Blumfeld, een bedaagde vrijgezel
- Der Jäger Gracchus [1917] - Gracchus, de jager
- Beim Bau der chinesischen Mauer [1917] - Bij de bouw van de Chinese muur
- Der Nachbar [1917] - De buurman
- Eine Kreuzung [1917] - Een kruising
- Eine alltägliche Verwirrung [1917] - Een alledaagse verwarring
- Die Wahrheit über Sancho Pansa [1917] - De waarheid over Sancho Panza
- Das Schweigen der Sirenen [1917] - Het zwijgen der Sirenen
- Das Stadtwappen [1920] - Het stadswapen
- Prometheus [1920] - Poseidon
- Kleine Fabel [1920] - Kleine fabel
- Der Aufbruch [1920] - Het Vertrek
- Forschungen eines Hundes [1922] - Onderzoekingen van een hond
- Das Ehepaar [1922] - Het echtpaar
Brieven en dagboeken
Kafka schreef tijdens zijn leven vele brieven aan vrienden en familie. Aan zijn vader schreef hij een lange, niet verstuurde brief, die postuum werd uitgegeven als Brief an den Vater en een bijzonder goede bron is om Kafka's minderwaardigheidsgevoelens en zijn angst voor gezagsinstanties te begrijpen.
Van de brieven aan zijn geliefden zijn die aan Felice het omvangrijkst, die aan Milena, die tijdens haar relatie met Kafka een getrouwde vrouw was, het intiemst. De brieven aan Felice bevinden zich in een privécollectie.
De correspondentie tussen hem en zijn zuster Ottilie (111 brieven, post- en prentbriefkaarten) maakt veel duidelijk over zijn zielenleven en is in 2011 door de erven verkocht aan het Deutsches Literaturarchiv in Marbach en de Bodleian Library in Oxford. Het plan is ze te digitaliseren en openbaar toegankelijk te maken.
Tussen 1909 en 1923 hield Kafka een dagboek bij.
Tekeningen
- Uitgaven van Kafka's tekeningen: Einmal ein großer Zeichner. Franz Kafka als bildender Künstler. Hrsg. von Niels Bokhove u. Marijke van Dorst. Prag: Vitalis, 2006. ISBN 3-89919-094-7. 2. verb. Ausg., 2011. ISBN 978-3-89919-188-2. - Ook in Engelse, Spaanse en Chinese vertaling.
Secundaire literatuur
- Klusman, Jeannette, ... e.a. (red.) (2011). Vijftien Kolenkitjes en meer: Herman Verhaar over Frans Kafka. Nederlandse Franz Kafka-Kring, Amsterdam. 67 p. (Kafka-cahier; 3).
- Engel, Manfred, & Bernd Auerochs (Hrsg.) (2010). Kafka-Handbuch: Leben - Werk - Wirkung. Metzler, Stuttgart. 561 p. ISBN 978-347-60216-7-0.
- Calasso, Roberto (2005). K. / vert.: Els van der Pluijm. Wereldbibliotheek, Amsterdam. 304 p. ISBN 90-284-2098-3.Vert. van: K. Adelphi, Milano, 2002. Essay
- Wagenbach, Klaus (2000). Kafka's Praag: een reisleesboek / vert.: Theo Dautzenberg. Byblos, Amsterdam. 126 p. ISBN 90-5847-085-7. Vert. van: Kafkas Prag: ein Reiselesebuch. Wagenbach, Berlin, 1993. Gids voor de plaatsen in Praag die een rol spelen in leven en werk.
- Anten, Hans (1997). De surrealist par excellence: Ferdinand Bordewijk over Franz Kafka. In: Kafka-katern: mededelingenblad van de Nederlandse Franz Kafka-Kring, jrg.5 (1997) nr. 4, p. 85-89. Nederlandse Franz Kafka-Kring, Amsterdam. ISSN 0929-0877.
- Wagenbach, Klaus (1991). Franz Kafka / vert.: J. Polak-Siliava. Kwadraat, Utrecht. 176 p. ISBN 90-6481-135-0. ISBN 90-6481-135-0. Oorspr. titel: Franz Kafka in dagboeken, brieven, documenten en afbeeldingen. Moussault, Amsterdam, 1967. Vert. van: In Selbstzeugnissen und Bilddokumenten. Rowohlt Taschenbuch, Reinbek, 1964. Biografische schets.
- Benjamin, Walter, ... e.a. (1987). Proces-verbaal van Franz Kafka / nawoord: J.F. Vogelaar; vert.: E. van der Loo ...e.a. SUN, Nijmegen. 208 p. (Lectuur;7) ISBN 90-6168-270-3. Essays
- Brod, Max (1986/1974). Über Franz Kafka. 31.-35. Tsd. Fischer Taschenbuch Verlag, Frankfurt am Main, 1986. 406 p. ISBN 3-596-21496-3. Oorspr. uitg.: 1974. Bevat: Franz Kafka: eine Biographie; Franz Kafkas Glauben und Lehre; Verzweiflung und Erlösung im Werk Franz Kafkas.
- Bokhove, Niels (1984). Reiziger in scheerapparaten: Kafka in Nederland en Vlaanderen: overzicht, bloemlezing en bibliografie van de receptie van Franz Kafka's werk in het Nederlandse taalgebied. Querido, Amsterdam. 409 p.ISBN 90-214-5310-X.
- Verbeek, Ernst (1984). Loon voor duivelsdienst: over het verband tussen persoon en werk van Franz Kafka. Van Gorcum, Assen. 427 p. ISBN 90-232-2071-4. Psychoanalytische studie over de samenhang tussen leven en werk.
- Janouch, Gustav (1981/1965). Gesprekken met Kafka / vert.: Nini Brunt. Harlekijn, Westbroek, 1981. 192 p. ISBN 90-6386-020-X. Oorspr. uitg.: Querido, Amsterdam, 1965. Vert. van: Gespräche mit Kafka. Fischer, Frankfurt am Main, 1951. Over de ontmoetingen van de auteur in de jaren twintig van de 20e eeuw met Kafka.
- Verhaar, Herman (1975). Franz Kafka, of Schrijven uit onmacht. Wetenschappelijke Uitgeverij, Amsterdam. 224 p., 8 p. pl. (Unofficial history, ofwel Geschiedenis buiten het boekje) ISBN 90-214-2772-9. Lijst van werken van en over Kafka: p. 199-218.
Kafka in de Nederlandse taal
Het Nederlandse woord kafkaiaans of kafkaësk houdt nauw verband met de ervaringen van de personages in Kafka's wereld: kafkaiaanse toestanden bijvoorbeeld zijn op raadselachtige wijze beangstigend, bedreigend (vooral door een overgeperfectioneerde samenleving, die zich aan de controle van het individu onttrekt, of waarover het machteloze individu geen controle meer heeft) (volgens Van Dale). In lijn hiermee lanceerde de Belgische overheid in 2005 een website kafka.be, waarop toenmalig staatssecretaris voor administratieve vereenvoudiging (Vincent Van Quickenborne) zijn voorstellen om de bureaucratie tegen te gaan verzamelde en toelichtte. In 2006 richtte Kennisland de Kafkabrigade op om bureaucratische toestanden te onderzoeken bij de Nederlandse overheid. Sinds 1 september 2010 is de kafkabrigade een internationaal opererende instelling die onnodige bureaucratie onderzoekt en bestrijdt.
Kafkaësk worden bijvoorbeeld situaties genoemd waarin iemand ergens van beschuldigd wordt, maar niet te horen krijgt waarván precies, zodat het voeren van een verweer onmogelijk is, waarin iemands onbekendheid met de beschuldiging niet wordt opgevat als aanwijzing voor onschuld doch juist als bewijs voor het tegendeel, of waarin iemand opgezadeld wordt met een onmogelijke omgekeerde bewijslast, bijvoorbeeld met betrekking tot negatieve feiten.
De eerste Nederlandse vertaling (en een van de eerste vertalingen überhaupt) van Kafka is van de hand van Paul van Ostaijen: vijf teksten uit Beschouwing verschenen in 1925.
Uitspraak (laat
Numéro de l'annonce: m2183905385
Mots-clés populaires
Biographies dans Livres2ememainmon 2émemain2èmemain dans Bricolage & Constructionfranz courtens dans Antiquités & Artbd franzmes annonces sur 2ememainfranz dans Antiquités & Artfranz courtens in Antiquités & Artmercedes 380 slechelle plateformeallemandecarte pokemon xhardcore gabbersimenon in Livres3 point in Livresdiana in Livrespays in Livreslivre occasion belgiquebd occasion